Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de man, bijgestaan door mr. W.G.M.M. van Montfort;
- mr. S.L.B. Koelman-Duijf namens de vrouw.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
manverzoekt het hof de bestreden beschikking van 2 juni 2020 (gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
Primairte bepalen dat de ontnemingsvordering zijnde een (rest)schuld op datum ontbinding huwelijk aan het CJIB ten bedrage van €67.200,00 niet in de huwelijksgoederengemeenschap valt omdat geen sprake is van verknochtheid aan de zijde van verweerster voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet in de zin van artikel 1:94 lid 3 BW en daarom deze schuld is verknocht aan verweerster.
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hoger beroep van de man af te wijzen.
vrouwverzoekt het hof in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking van 2 juni 2020 (gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
manheeft verweer gevoerd. Hij verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel hoger beroep, dan wel het incidenteel hoger beroep van de vrouw af te wijzen.
manheeft in principaal hoger beroep één grief gericht tegen de bestreden beschikking. Zijn grief ziet op de CJIB-schuld.
vrouwheeft in incidenteel hoger beroep eveneens één grief gericht tegen de bestreden beschikking. De grief valt uiteen in vier onderdelen die betrekking hebben op de volgende onderwerpen:
hofzal de grieven van partijen hierna per onderwerp bespreken.
5.De motivering van de beslissing
vrouwmaakt, zo heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep begrepen, terzake van de overwaarde van de woning allereerst aanspraak op een bedrag van € 39.534,05 (zijnde de helft van de overwaarde uitgaande van de taxatiewaarde vermeerderd met helft van het bedrag dat de man meer heeft gerealiseerd door verkoop aan een derde) Zij voert het volgende aan. De rechtbank heeft bij beschikking van 2 juni 2020 de woning aan de man toegedeeld tegen een waarde van € 214.000,--. Zonder dat de woning middels een notariële akte van verdeling eerst is toegedeeld aan de man, heeft de man buiten medeweten van de vrouw de woning verkocht en op 10 augustus 2020 notarieel overgedragen aan een derde voor een veel hoger bedrag van € 242.500,--. Het is daarom niet meer dan redelijk en billijk dat bij de waardering van de woning wordt uitgegaan van die hogere waarde.
manheeft verweer gevoerd. Bepalend is hetgeen partijen over de waarde zijn overeengekomen. Partijen waren het er over eens dat de woning aan de man kon worden toegedeeld tegen de getaxeerde waarde van € 214.000,--. De waardedaling of waardestijging die daarna plaatsvindt, komt ten goede aan de partij die de woning krijgt. Van opzettelijk verborgen houden van de overwaarde is geen sprake.
hofbegrijpt de grief van de vrouw aldus dat zij grieft tegen de (bepaling van de) omvang van de overwaarde van de woning. Het hof verwerpt het beroep van de vrouw op art. 3:194 lid 2 BW (voor zover al gehandhaafd). De rechtbank heeft de woning toegedeeld aan de man tegen de waarde van € 214.000,-- en bepaald dat de man de helft van de overwaarde aan de vrouw moet voldoen. Het feit dat de man nog niet aan deze verplichting heeft voldaan maakt niet dat hij de overwaarde heeft zoek gemaakt, verzwegen heeft of verborgen heeft gehouden als bedoeld in art. 3:194 lid 2 BW.
vrouwverzoekt, zo heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep begrepen, te bepalen dat de polis bij Allianz met nummer [nummer 2] wordt verdeeld door deze 50/50 te splitsen. Het hof constateert dat de rechtbank reeds heeft beslist dat deze polis 50/50 gesplitst moet worden. De vrouw heeft derhalve geen belang bij haar verzoek. Dit verzoek zal worden afgewezen.
manvoert, samengevat, het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de schuld aan het CJIB niet is verknocht aan de vrouw. Volgens hem is daar sprake van nu de schuld is terug te voeren op het onrechtmatig handelen van de vrouw. Volstrekt onduidelijk is wat met de opbrengst uit de hennepplantage is gebeurd. Partijen hebben altijd geleefd van zijn salaris. Er is geen verband tussen het door de vrouw verkregen wederrechtelijk voordeel en de uitgaven van partijen ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding. Dat met het inkomen van de man de aflossingen aan het CJIB zijn voldaan, betekent niet automatisch dat het wederrechtelijk verkregen voordeel ten goede is gekomen aan de gemeenschappelijke huishouding. De door de vrouw uit de hennepteelt verkregen gelden worden waarschijnlijk door haar ergens in het geniep bewaard.
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij is het eens met het oordeel van de rechtbank.
hofoverweegt als volgt.
niet(cursief hof) toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden een andere draagplicht voortvloeit”.