In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na een echtscheiding die in 1986 is uitgesproken. De vrouw heeft in 2010 een vordering ingesteld tot verdeling van de gemeenschap, waarbij de peildatum voor de waardebepaling van de onderneming van de man ter discussie staat. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen de verdeling vastgesteld, waarbij de man onder andere twee appartementsrechten en de activa van zijn onderneming heeft gekregen, en de vrouw het saldo van haar bankrekening en haar auto. De man is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de vrouw wegens overbedeling. Het hof heeft in zijn eindarrest de man veroordeeld tot een aanzienlijk hoger bedrag aan de vrouw, maar heeft daarbij de peildatum voor de waardering van de activa en passiva van de onderneming gewijzigd naar 7 maart 2012. De Hoge Raad heeft het beroep van de man verworpen, maar het incidentele beroep van de vrouw gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte is uitgegaan van een verdeling van de activa en passiva zoals die in 1986 tot de onderneming behoorden. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing, waarbij de waarde van de onderneming opnieuw moet worden vastgesteld op basis van de peildatum van 7 maart 2012. De kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.