Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
20 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, betreft het de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding. De man en de vrouw waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De echtscheiding werd uitgesproken op 16 mei 2007, met als peildatum voor de verdeling 18 januari 2007. De man heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank een aantal schulden niet in aanmerking heeft genomen, waaronder een naheffingsaanslag omzetbelasting en een schuld aan Driemansgroep. Het hof heeft geoordeeld dat de schuld aan Driemansgroep niet in de gemeenschap viel en dat de schulden uit geldlening waren afgelost. De naheffingsaanslag bestond uit vier onderdelen, waarvan een gedeelte in de gemeenschap viel, maar het hof oordeelde dat de man deze schulden volledig moest dragen, omdat hij de vrouw niet had betrokken bij de overleggen met de belastingdienst.
De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de toepassing van de hoofdregel van verdeling bij helfte, zoals vastgelegd in artikel 1:100 BW. De Hoge Raad oordeelde dat een afwijking van deze regel alleen mogelijk is in zeer uitzonderlijke omstandigheden, wat in deze zaak niet het geval was. De omstandigheid dat de man de vrouw niet had betrokken bij de overleggen met de belastingdienst was niet voldoende om een uitzondering te rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van de hoofdregel van gelijke verdeling in huwelijksgoederengemeenschappen en de noodzaak om echtgenoten bij belangrijke financiële beslissingen te betrekken. De kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.