In deze zaak gaat het om de rechtsbetrekking tussen performers, studio's en particuliere eindgebruikers in het kader van (erotische) webcamdiensten en de bijbehorende omzetbelasting. De belanghebbende, een onderneming die deze diensten faciliteert, heeft bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen van de Belastingdienst over de jaren 2013 en 2014, die in totaal meer dan € 8 miljoen bedragen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze naheffingsaanslagen opgelegd, stellende dat de belanghebbende als aanbieder van vermakelijkheidsdiensten moet worden aangemerkt, en dat de plaats van de dienst in Nederland ligt. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslagen vernietigd, waarna de inspecteur in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zittingen is uitvoerig gediscussieerd over de aard van de diensten die door de belanghebbende worden verleend, de rechtsbetrekking tussen de performers en de studio's, en de vraag of de belanghebbende als tussenpersoon of als dienstverlener moet worden aangemerkt. De belanghebbende stelt dat zij enkel een platform biedt voor de performers om hun diensten aan te bieden, terwijl de inspecteur van mening is dat de belanghebbende zelf de vermakelijkheidsdiensten levert aan de gebruikers. Het hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende inderdaad enkel als facilitator optreedt en dat de performers de daadwerkelijke diensten aan de gebruikers leveren. Dit betekent dat de plaats van de dienst niet in Nederland ligt, maar daar waar de performers zich bevinden.
Het hof heeft de naheffingsaanslagen vernietigd en geoordeeld dat de inspecteur niet heeft aangetoond dat de belanghebbende onterecht voorbelasting in aftrek heeft gebracht. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 april 2021.