2.5.Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat de bepalingen van de Zesde richtlijn onderscheidenlijk van BTW-richtlijn 2006 ter vaststelling van de plaats waar de dienst wordt belast, tot doel hebben bevoegdheidsconflicten die tot dubbele belasting kunnen leiden te vermijden en te voorkomen dat inkomsten onbelast blijven, en voorts dat de logica die ten grondslag ligt aan de bepalingen betreffende de plaats van de dienst gebiedt dat de belasting zo veel mogelijk wordt geheven op de plaats waar de goederen en de diensten worden verbruikt (vgl. HvJ 8 december 2016, A en B, C-453/15, ECLI:EU:C:2016:933, hierna: het arrest A en B, punten 24 en 25, en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Daarbij heeft volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie te gelden dat voor elke situatie de vraag moet worden gesteld of zij is aan te merken als een geval dat wordt vermeld in artikel 9, lid 2, van de Zesde richtlijn onderscheidenlijk artikel 44 en volgende artikelen van BTW‑richtlijn 2006. Zo niet, dan is artikel 9, lid 1, van de Zesde richtlijn onderscheidenlijk artikel 43 van BTW‑richtlijn 2006 van toepassing (zie het arrest A en B, punt 18, alsmede HvJ 6 november 2008, Kollektivavtalsstiftelsen TRR, C-291/07, ECLI:EU:C:2008:609, punt 25).
Indien derhalve de door belanghebbende verrichte diensten niet zijn te brengen onder artikel 9, lid 2, van de Zesde richtlijn onderscheidenlijk artikel 44 en volgende artikelen van BTW‑richtlijn 2006, brengt toepassing van artikel 9, lid 1, van de Zesde richtlijn onderscheidenlijk artikel 43 van BTW‑richtlijn 2006 mee dat de door belanghebbende verstrekte diensten belastbaar zijn in Nederland en dat de onderwerpelijke naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
2.6.1.Het middel roept in de eerste plaats de vraag op of de in artikel 9, lid 2, letter c, eerste streepje, van de Zesde richtlijn (onderscheidenlijk artikel 52, letter a, van BTW-richtlijn 2006) bedoelde diensten zich mede uitstrekken tot de door belanghebbende aan de bezoekers verstrekte diensten.
2.6.2.Wat betreft de in artikel 9, lid 2, letter c, eerste streepje, van de Zesde richtlijn (onderscheidenlijk artikel 52, letter a, van BTW-richtlijn 2006) bedoelde diensten, beoogde de gemeenschapswetgever een speciale regeling in het leven te roepen voor bepaalde complexe diensten die verschillende prestaties omvatten en waarvan de kosten in de prijs van de diensten worden opgenomen. De gemeenschapswetgever was van oordeel dat, wanneer de dienstverrichter zijn diensten verricht in de staat waarin deze diensten materieel worden verricht en de organisator van de activiteiten in die staat de door de eindverbruiker te dragen btw int, de btw - met als belastinggrondslag al deze diensten waarvan de kosten worden opgenomen in de prijs van de door de eindverbruiker betaalde totale dienst - aan deze staat moet worden betaald en niet aan de staat waar de dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd. Verwezen wordt naar onder meer de arresten van het Hof van Justitie van 26 september 1996, Jürgen Dudda, C-327/94, ECLI:EU:C:1996:355 (hierna: het arrest Dudda), punten 23 en 24, en van 9 maart 2006, Gillan Beach Ltd, C‑114/05, ECLI:EU:C:2006:169 (hierna: het arrest Gillan Beach), punten 17 en 18.
2.6.3.Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie moet worden afgeleid dat de gemeenschappelijke kenmerken van de verschillende categorieën diensten van artikel 9, lid 2, letter c, eerste streepje, van de Zesde richtlijn (onderscheidenlijk artikel 52, letter a, van BTW‑richtlijn 2006) hun oorsprong vinden niet alleen in het complexe karakter van de betrokken diensten die verschillende prestaties omvatten, maar ook in het feit dat de betrokken diensten gewoonlijk worden verricht ten behoeve van een groot aantal personen die, in diverse hoedanigheden, aan culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijskundige of vermakelijkheidsactiviteiten deelnemen. Ook hebben, aldus het Hof van Justitie, deze verschillende categorieën diensten gemeen dat zij over het algemeen worden verricht ter gelegenheid van tijdgebonden evenementen, en dat de plaats waar deze complexe diensten materieel worden verricht, in beginsel gemakkelijk is vast te stellen aangezien deze evenementen op een specifieke locatie plaatsvinden (vgl. het arrest Gillan Beach, punten 23 en 24, en het arrest van 27 oktober 2011, Inter-Mark Group, C-530/09, ECLI:EU:C:2011:697, hierna: het arrest Inter‑Mark, punt 23).
Voorts volgt uit die rechtspraak dat voor rangschikking van een dienst onder artikel 9, lid 2, letter c, eerste streepje
,van de Zesde richtlijn (onderscheidenlijk artikel 52, letter a, van BTW‑richtlijn 2006) geen bijzonder artistiek niveau is vereist en dat niet alleen inzonderheid artistieke of vermakelijkheidsactiviteiten, maar ook louter soortgelijke activiteiten onder deze bepaling vallen. Een activiteit waarmee de dienstverrichter in hoofdzaak het vermaak van zijn clientèle nastreeft, maakt een dienst al tot een vermakelijkheidsdienst of soortgelijke dienst in de zin van deze bepalingen (vgl. het arrest Dudda, punt 25, en het arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 2005, RAL (Channel Islands), C‑452/03, ECLI:EU:C:2005:289, hierna: het arrest RAL (Channel Islands), punt 32).
2.6.4.De hiervoor in 2.6.2 en 2.6.3 aangehaalde rechtspraak van het Hof van Justitie geeft enerzijds een aanknopingspunt de door belanghebbende verrichte diensten te rangschikken onder artikel 9, lid 2, letter c, eerste streepje, van de Zesde richtlijn (onderscheidenlijk artikel 52, onder a, van BTW‑richtlijn 2006). Belanghebbende beoogt met de verzorging van webcamsessies (erotisch) vermaak van de bezoekers
.De verzorging van webcamsessies omvat voorts verschillende prestaties waarvan de kosten in de prijs voor deelname aan de sessies worden opgenomen (te denken valt aan het optreden van de modellen, marketing, het door middel van het internet faciliteren van de toegang tot de sessies en het verzorgen van het betalingsverkeer). Deze verzameling van prestaties in de dienstverlening van belanghebbende kan worden gekenschetst als een complexe dienstverlening waarvoor de Uniewetgever de bijzondere regeling van artikel 9, lid 2, letter c, eerste streepje, van de Zesde richtlijn (onderscheidenlijk artikel 52, letter a, van BTW-richtlijn 2006) heeft getroffen en duidt tezamen met de aard van de dienst (amusement) erop dat de desbetreffende dienstverlening behoort tot de in voormelde bepalingen genoemde activiteiten.
2.6.5.Anderzijds zou uit hetgeen het Hof van Justitie in het arrest Gillan Beach en het arrest Inter‑Mark heeft overwogen met betrekking tot het tijd- en plaatsgebonden zijn van de in meergenoemde bepalingen bedoelde activiteiten kunnen worden afgeleid dat voor rangschikking van een activiteit onder artikel 9, lid 2, letter c, eerste streepje, van de Zesde richtlijn (onderscheidenlijk artikel 52, letter a, van BTW‑richtlijn 2006) is vereist dat de desbetreffende activiteit plaatsvindt gedurende een bepaalde periode, ten behoeve van een groot aantal personen, op een plaats waar dienstverrichter(s) en afnemers/gebruikers elkaar ‘in levende lijve’ ontmoeten.
Technologische ontwikkelingen op het gebied van telecommunicatie en internet die zich hebben voorgedaan na de hiervoor aangehaalde rechtspraak, maken het mogelijk dat bij veel van de in deze bepalingen genoemde activiteiten niet meer sprake hoeft te zijn van een bepaalde fysieke locatie. Ook bij de activiteiten die belanghebbende verzorgt, bevinden de modellen zich bij het vermaken van de bezoekers fysiek niet op dezelfde plaats als de bezoekers. Tijdens een sessie kan bovendien de locatie van de bezoekers onderling verschillen en zelfs in verschillende landen zijn gelegen. Dat roept de vraag op of bij de in vorenvermelde bepalingen opgenomen verschillende categorieën diensten (niet alleen vermakelijkheidsactiviteiten maar ook culturele, artistieke, wetenschappelijke of onderwijskundige activiteiten) niet (meer) hoeft op te gaan dat zij worden verricht ter gelegenheid van tijdgebonden evenementen op een bepaalde fysieke locatie, en dat de omstandigheid dat deze diensten - zoals in dit geval – door middel van een (virtueel) platform op het internet worden verricht, niet betekent dat rangschikking daaronder is uitgesloten.
2.6.6.Gelet op hetgeen hiervoor in 2.6.4 en 2.6.5 is overwogen, is niet boven elke redelijke twijfel verheven dat artikel 9, lid 2, letter c, eerste streepje, van de Zesde richtlijn (onderscheidenlijk artikel 52, letter a, van BTW-richtlijn 2006) zich uitstrekt tot de onderwerpelijke diensten. De Hoge Raad zal daarom hierna in onderdeel 3 vraag 1.a voorleggen aan het Hof van Justitie.
2.7.1.Indien artikel 9, lid 2, letter c, eerste streepje, van de Zesde richtlijn (onderscheidenlijk artikel 52, letter a, van BTW-richtlijn 2006) zo moet worden uitgelegd dat de dienstverlening van belanghebbende tot de daarin vermelde diensten behoort, rijst vervolgens de vraag hoe de zinsnede “de plaats waar die diensten materieel worden verricht” moet worden uitgelegd om de plaats te bepalen van een dergelijke dienst wanneer het optreden in een ander land plaatsvindt dan het land waarin de afnemer naar het optreden kijkt en luistert.
2.7.2.Verdedigbaar is dat met de hiervoor in 2.7.1 weergegeven zinsnede wordt bedoeld de plaats waar degenen die anderen vermaken of soortgelijke activiteiten verrichten, zich feitelijk bevinden (dat wil in dit geval zeggen in de Filipijnen). Daar immers vindt fysiek het optreden plaats waarvoor de bezoekers betalen (zie in dit verband de Engelse taalversie van artikel 9, lid 2, letter c, van de Zesde richtlijn onderscheidenlijk artikel 52, letter a, van BTW-richtlijn 2006: “the place where those services are physically carried out”). 2.7.3. Ook is verdedigbaar dat de dienst materieel daar plaatsvindt waar de bezoeker de vermakelijkheidsactiviteit of soortgelijke activiteit ‘geniet’, dat wil in dit geval zeggen op de plaats waar hij inlogt op de sessie. Daar immers vindt feitelijk voor de ogen van de bezoeker de sessie plaats. In de onderhavige zaak is als uitgangspunt genomen dat de bezoekers die aan de sessies deelnemen, zich allen in Nederland bevinden, maar in het algemeen geldt dat bezoekers van de sessies zich overal ter wereld kunnen bevinden. Deze laatste vaststelling doet de vraag rijzen of het aanknopen bij de plaats waar de bezoekers inloggen op het (virtuele) platform een praktisch uitvoerbare regel biedt, met andere woorden of deze lokalisering van de dienst fiscaal een rationele oplossing biedt (vgl. HvJ 4 juli 1985, Berkholz, 168/84, ECLI:EU:C:1985:299, punt 17) en of wellicht een andere plaats moet worden aangewezen.
2.7.4.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de hiervoor in 2.7.1 opgeworpen vraag over de uitleg van “de plaats waar die diensten materieel worden verricht” zal de Hoge Raad hierna in onderdeel 3 vraag 1.b aan het Hof van Justitie voorleggen.
2.8.1.Het middel roept tevens de vraag op of met betrekking tot de onderhavige dienstverlening een van de andere bijzondere bepalingen inzake de plaats van dienst voor toepassing in aanmerking komt. Gezien het belang van het voor deze dienstverlening gebezigde gebruik van het internet zou in aanmerking kunnen komen de bijzondere regeling voor “langs elektronische weg verrichte diensten” als bedoeld in artikel 9, lid 2, letter e, twaalfde streepje, van de Zesde richtlijn (onderscheidenlijk artikel 56, lid 1, letter k, van BTW-richtlijn 2006 gelezen in samenhang met artikel 57, lid 1, van die richtlijn). Op grond van deze bepalingen is de plaats van “langs elektronische weg verrichte diensten” die worden verleend aan ontvangers die buiten de Gemeenschap zijn gevestigd of aan belastingplichtigen die weliswaar in de Gemeenschap doch buiten het land van de dienstverrichter zijn gevestigd, de plaats waar de ontvanger van deze diensten is gevestigd. In andere gevallen – waaronder het geval dat de ontvanger van de dienst een in de Unie woonachtige niet-belastingplichtige is - vindt een langs elektronische weg verrichte dienst ingevolge artikel 9, lid 1, van de Zesde richtlijn (onderscheidenlijk artikel 43 van BTW-richtlijn 2006, tekst tot 1 januari 2010) plaats waar de dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd of waar hij een vaste inrichting heeft gevestigd van waaruit hij de dienst verricht.
2.8.2.In bijlage L bij de Zesde richtlijn (onderscheidenlijk bijlage II bij BTW-richtlijn 2006) is een indicatieve lijst opgenomen van diensten die als “langs elektronische weg verrichte diensten” worden aangemerkt. De artikelen 11 en 12 van BTW-Verordening 2005 geven voorts een omschrijving van “langs elektronische weg verrichte diensten”, respectievelijk van handelingen die niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. Deze bepalingen, alsmede bijlage I bij BTW-Verordening 2005 waarnaar in het tweede lid, letter f, van bedoeld artikel 11 wordt verwezen, zijn hiervoor in 2.4.6 opgenomen.
2.8.3.De reikwijdte van het begrip “langs elektronische weg verrichte diensten” wordt niet in de richtlijnbepalingen omschreven. Uit de in artikel 11, lid 1, van BTW-Verordening 2005 gegeven omschrijving zou kunnen worden afgeleid dat daaronder vallen uitsluitend handelingen die niet of nauwelijks menselijk ingrijpen vergen en die zonder informatietechnologie niet kunnen worden verricht. Ook de opsomming van niet als elektronische dienstverlening aan te merken diensten in artikel 12 van BTW-Verordening 2005 wijst daarop. Zo wordt in artikel 12, letter h, van BTW‑Verordening 2005 uitdrukkelijk van het begrip “langs elektronische weg verrichte diensten” uitgesloten “onderwijs waarbij een leraar de inhoud van een cursus over het internet of een elektronisch netwerk uiteenzet”.
Uit het voorgaande zou kunnen worden afgeleid dat de onderwerpelijke diensten niet als “langs elektronische weg verrichte diensten” moeten worden beschouwd, aangezien de uitvoering van de sessies – vanwege het live en interactieve karakter ervan – menselijk ingrijpen vergt en gebruikmaking van het internet bij de dienstverlening van belanghebbende niet uitsluitend is beperkt tot een instrument voor communicatie tussen de modellen en de bezoekers. In dit opzicht is een vergelijking mogelijk met het bepaalde in punt 5 van Bijlage I bij BTW‑Verordening 2005 waarin afstandsonderwijs (waaronder virtuele klaslokalen) niet als “langs elektronische weg verrichte diensten” wordt beschouwd wanneer het internet of een soortgelijk elektronisch netwerk uitsluitend als een instrument voor de communicatie tussen de leraar en de leerling wordt gebruikt.
2.8.4.Anderzijds is ook een vergelijking te maken met de in bijlage I, onder 4, letter e, bij BTW‑Verordening 2005 genoemde “geautomatiseerde onlinespellen”. Dit begrip suggereert ‘interactie’ tussen een computer en een speler. Bij de onderhavige webcamsessies vindt ook interactie plaats, maar dan tussen personen, zodat niet kan worden gezegd dat zij in dezelfde mate zijn geautomatiseerd als onlinespellen.
2.8.5.Gelet op hetgeen hiervoor in 2.8.3 en 2.8.4 is overwogen, is niet boven elke redelijke twijfel verheven dat “langs elektronische weg verrichte diensten” als bedoeld in artikel 9, lid 2, letter e, twaalfde streepje, van de Zesde richtlijn (onderscheidenlijk artikel 56, lid 1, letter k, van BTW‑richtlijn 2006) in samenhang gelezen met artikel 11, lid 1, van BTW‑Verordening 2005, mede omvatten diensten als de onderhavige. Daarom zal de Hoge Raad hierna in onderdeel 3 vraag 2 voorleggen aan het Hof van Justitie.