Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
.
2.Feiten
3.Geschil en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaarthet hoger beroep ongegrond;
- bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin de Rechtbank de uitspraken op bezwaar van de Heffingsambtenaar heeft vernietigd, maar het verzoek om proceskostenvergoeding heeft afgewezen. Belanghebbende, eigenaar van onroerende zaken, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen, maar deze werden niet-ontvankelijk verklaard door de Heffingsambtenaar. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat de rechtsbijstand was verleend door de echtgenoot van belanghebbende, die niet als derde kan worden aangemerkt volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Tijdens de zitting van het Hof op 10 januari 2020 is belanghebbende niet verschenen, terwijl de Heffingsambtenaar wel vertegenwoordigd was. Het Hof heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op de juiste wijze is verzonden. Het geschil draait om de vraag of de rechtsbijstand, verleend door de echtgenoot van belanghebbende, als beroepsmatig kan worden aangemerkt. Het Hof oordeelt dat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend, omdat deze is verstrekt door iemand die tot het huishouden van belanghebbende behoort.
Het Hof verwijst naar eerdere arresten van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat rechtsbijstand van een echtgenoot in beginsel niet als beroepsmatig kan worden aangemerkt. Belanghebbende stelt dat de rechtsbijstand is verleend door een vennootschap, maar het Hof oordeelt dat dit niet afdoet aan de conclusie dat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en er zijn geen redenen voor een proceskostenvergoeding. De beslissing is op 20 februari 2020 uitgesproken.