ECLI:NL:HR:2013:197

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 augustus 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
12/05108
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskosten en rechtsbijstand in belastingzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige teruggaaf in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV). De belanghebbende had verzocht om een voorlopige teruggaaf voor het jaar 2011, maar door het uitblijven van een beslissing had hij beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar verklaarde de belanghebbende niet-ontvankelijk voor het deel dat betrekking had op het niet tijdig afgeven van een dwangsombeschikking. Hierop heeft de belanghebbende verzet aangetekend, wat door de Rechtbank werd gegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan het arrest gehecht.

In cassatie heeft de belanghebbende de uitspraak van de Rechtbank bestreden. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en de belanghebbende diende een conclusie van repliek in, die echter te laat was ingediend, waardoor de Hoge Raad deze niet in overweging nam. De Hoge Raad beoordeelde de middelen die door de belanghebbende waren ingediend. Het derde middel, dat zich richtte tegen het oordeel van de Rechtbank over de proceskosten, faalde. De Hoge Raad bevestigde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, aangezien de belastingplichtige zelf optrad in zijn zaak.

De overige middelen konden ook niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

9 augustus 2013
nr. 12/05108
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank te ’s-Gravenhagevan 19 september 2012, nr. 11/3815, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een voorlopige teruggaaf in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV).

1.Het geding in feitelijke instantie

Belanghebbende heeft verzocht om verlening van een voorlopige teruggaaf IB/PVV voor het jaar 2011. Wegens het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 31 oktober 2011 het beroep van belanghebbende gegrond verklaard wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek en niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen het niet tijdig afgeven van een dwangsombeschikking. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet gegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.

3.Beoordeling van de middelen

3.1.
Het derde middel keert zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat zij geen aanleiding ziet voor een proceskostenveroordeling, omdat belanghebbende niet direct of indirect als beroepsmatig rechtsbijstandverlener van zichzelf kan optreden. Het middel faalt. De Rechtbank heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht geen sprake is in een geval waarin feitelijk de belastingplichtige zelf optreedt in zijn zaak, ook al geschiedt dit namens een rechtspersoon (zie HR 11 mei 2012, nr. 11/03010, ECLI:NL:HR:2012:BW5409, BNB 2012/210).
3.2.
De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2013.