ECLI:NL:HR:2014:1313

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
13/04138
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsbijstand verleend door een ouder aan een minderjarig kind

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtsbijstand die een ouder verleent aan haar minderjarig kind. De belanghebbende, een minderjarig meisje, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op zijn beurt weer was gebaseerd op een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Roermond. De zaak draaide om de vraag of de rechtsbijstand die door de gemachtigde, de partner van de moeder van het kind, was verleend, als zakelijke rechtsbijstand kon worden aangemerkt of niet. De Rechtbank had geoordeeld dat er geen termen waren om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten, omdat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis was verleend, maar binnen de gebruikelijke hulp die ouders aan hun kinderen bieden. Het Hof had deze overwegingen overgenomen en de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad concludeerde dat de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand de gebruikelijke hulp tussen ouders en kinderen niet te buiten ging, en dat er geen reden was om tot een ander oordeel te komen. De overige middelen die door de belanghebbende waren ingediend, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad achtte ook geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

6 juni 2014
nr. 13/04138
Hoge Raad der Nederlanden
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 14 augustus 2013, nr. 12/00843, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Roermond (nr. AWB 12/463) betreffende van belanghebbende geheven leges. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
Belanghebbende is minderjarig. Haar moeder (hierna: de moeder) is haar wettelijke vertegenwoordiger. De partner van de moeder, die belanghebbende als kind heeft erkend, treedt in de onderhavige procedure op als gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde). Zowel de moeder als de gemachtigde heeft het ouderlijk gezag over belanghebbende.
2.2.
De Rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. Hiertoe heeft de Rechtbank overwogen (i) dat sprake is van een familierelatie en het gezamenlijk voeren van een huishouding door belanghebbende, de moeder en de gemachtigde, (ii) dat in deze omstandigheden in beginsel moet worden aangenomen dat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend en (iii) dat zij in deze zaak geen reden heeft om tot een ander oordeel te komen.
2.3.
Het Hof heeft zich bij de overwegingen van de Rechtbank aangesloten. In dit oordeel ligt kennelijk besloten dat de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand de gebruikelijke hulp tussen ouders en kinderen niet te buiten ging en dat om die reden niet kan worden aangenomen dat deze rechtsbijstand op zakelijke basis is verleend. Aldus opgevat geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting (zie HR 19 oktober 2012, nr. 11/04773, ECLI:NL:HR:2012:BY0531, BNB 2012/317; vgl. ook HR 16 september 1981, nr. 20684, BNB 1981/296). Het oordeel is ook niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Het derde middel, dat zich hiertegen richt, is derhalve ongegrond.
2.4.
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2014.