In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de heffing van griffierecht in zaken over naheffingsaanslagen parkeerbelasting door de gemeente Amsterdam. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, waarin het beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat het griffierecht niet was voldaan. De belanghebbende stelde dat het beroep was ingesteld door een natuurlijke persoon, en dat het griffierecht dus naar het tarief voor natuurlijke personen geheven diende te worden. De Rechtbank had echter geoordeeld dat de beroepen waren ingesteld door een rechtspersoon, zoals blijkt uit de machtiging die was overgelegd.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat uit het dossier niet duidelijk blijkt op wiens naam de bezwaarschriften zijn ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat de mededeling in de machtiging redelijkerwijs niet anders kan worden begrepen dan dat de beroepen door de natuurlijke persoon uit eigen hoofde zijn ingesteld. De toevoeging 'h.o.d.n. [X2] B.V.' kan niet de conclusie dragen dat de volmacht is verleend door de natuurlijke persoon als vertegenwoordiger van de rechtspersoon.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het geding verwezen naar de Rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling. Tevens is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en is de gemeente opgedragen het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden. Dit arrest benadrukt de noodzaak van duidelijke machtigingen en de gevolgen van het niet tijdig voldoen aan griffierechten.