ECLI:NL:GHSHE:2020:4217

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
20-000414-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en witwassen door vastgoedontwikkelaars binnen woningbouwprojecten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, een vastgoedontwikkelaar, die samen met anderen de woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] heeft opgelicht. De verdachte en medeverdachten hebben zich schuldig gemaakt aan oplichting door valse hoedanigheden aan te nemen en listige kunstgrepen te gebruiken om de woningbouwvereniging te bewegen tot het aangaan van financiële verplichtingen. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008, in samenwerking met medeverdachten, een bedrag van € 262.000,-- ontvangen van de woningbouwvereniging, dat niet zakelijk te verklaren was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich hebben bevoordeeld door het aangaan van onterecht hoge financiële verplichtingen en het verdoezelen van relevante informatie aan de Raad van Commissarissen van de woningbouwvereniging.

Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan witwassen van geldbedragen die voortkwamen uit de oplichting. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk geldbedragen hebben verworven en voorhanden hebben gehad, terwijl zij wisten dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,--. De vordering van de benadeelde partij, de woningbouwvereniging, tot schadevergoeding is niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze vordering bij de burgerlijke rechter in te dienen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000414-18
Uitspraak : 5 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 februari 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-994004-15 tegen:
[verdachte] B.V.,
statutair gevestigd te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte richt zich (mede) tegen de vrijspraak door de eerste rechter van hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste werd gelegd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Onder feit 4 is aan verdachte als gronddelict tenlastegelegd: gewoontewitwassen, zijnde witwassen onder de strafverzwarende omstandigheid van het plegen daarvan als gewoonte. Daarbij heeft de steller van de tenlastelegging het bestanddeel ‘gewoonte’ verfeitelijkt door de tenlastelegging van onder meer het witwassen van voornoemd geldbedrag. Naar het oordeel van het hof worden door deze wijze van tenlasteleggen (de strafverzwarende omstandigheid van gewoontewitwassen) de genoemde voorwerpen, zijnde meerdere geldbedragen, niet gezien als afzonderlijk vernoemde strafbare feiten. Hierdoor is er geen sprake van een of meer gevoegde feiten als bedoeld in artikel 407, tweede lid, Sv. Er is met het oog op de uitspraak in eerste aanleg dientengevolge geen sprake van een beschermde vrijspraak op dit onderdeel. Hierdoor is gezien het – overigens onbeperkt – ingestelde appel, feit 4 geheel aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Namens verdachte is integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:

2.( [project 1] , project 3.9)

zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008, in de gemeente(n) Breda, Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels, de (Woningbouw) vereniging [woningbouwvereniging] (" [woningbouwvereniging] "), althans (een) ander(en),
heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot het aangaan van (een) schuld(en),
te weten het overeenkomen, sluiten en/of ondertekenen van de samenwerkingsovereenkomst "Herontwikkeling [project 1] te Terneuzen", tussen (woningbouw)vereniging [woningbouwvereniging] en [bedrijf 5] B.V. enerzijds en [aannemer] anderzijds, gedateerd 19 januari 2006 en/of het maken van afspraken waardoor voor [woningbouwvereniging] financiële verplichtingen ontstonden (doc.279)
en/of
het overeenkomen, sluiten en/of ondertekenen van een "Aanvullende samenwerkingsovereenkomst herontwikkelingsovereenkomst [project 1] ", gedateerd 21 november 2007, tussen [woningbouwvereniging] (mede)verdachte [verdachte] B.V., [project 1] B.V. en/of [aannemer] B.V. (doc.307 en doc.312), waarin onder meer t.a.v. de financiering werd overeengekomen – zakelijk weergegeven – dat [woningbouwvereniging] een geldlening zal verstrekken groot (circa) euro 2.700.000,-- en een rekening-courant faciliteit (maximaal euro 2.300.000,--) zal bieden aan [project 1] B.V., teneinde [project 1] B.V. in de gelegenheid te stellen om aan haar betalings- verplichtingen te kunnen voldoen
en/of
het overeenkomen, sluiten en/of ondertekenen van een rekening courant, althans krediet overeenkomst ( [woningbouwvereniging] - [project 1] B.V.), gedateerd 21 november 2007, tussen enerzijds [woningbouwvereniging] (leninggever) en anderzijds [project 1] B.V. (leningnemer), waarin – zakelijk weergegeven – de leninggever er zich bereid verklaarde in de vorm van een rekening-courantkrediet een bedrag (maximaal euro 2.300.000,--) te verstrekken (doc.309)
en/of
het overeenkomen, sluiten en/of ondertekenen van een overeenkomst van geldlening ( [woningbouwvereniging] - [project 1] B.V.), gedateerd 21 november 2007, waarin – zakelijk weergegeven – was overeengekomen dat de leninggever ( [woningbouwvereniging] ) bereid was aan leningnemer ( [project 1] B.V.) een lening (groot euro 2.700.000,--) te verstrekken (doc.310)
en/of
heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot de middellijke en/of onmiddellijke afgifte(n) van (een) goed/goederen, te weten het betalen van (een) bedrag(en) van (circa) euro 262.000,-- en/of (circa) euro 2.300.000,- en/of (circa) euro 2.700.000,-, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en/of enig goed, aan verdachte [verdachte] B.V. en/of (een) ander(en), (doc.388)
hebbende zij, verdachte, en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen, aldaar (telkens) met bovenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid als volgt gehandeld:
tussen [woningbouwvereniging] , [verdachte] B.V., [project 1] B.V. en/of [aannemer] B.V. werd een "Aanvullende samenwerkingsovereenkomst/herontwikkelingsovereenkomst [project 1] ", gedateerd 21 november 2007 overeengekomen, gesloten en of ondertekend, waaruit financiële/ zakelijke verplichtingen voortvloeide voor [woningbouwvereniging] (doc.312)
en/of
tussen enerzijds [woningbouwvereniging] (leninggever) en anderzijds [project 1] B.V. (leningnemer) werd een rekening courant, althans krediet overeenkomst gesloten, gedateerd 21 november 2007, waarin – zakelijk weergegeven – werd overeengekomen een rekening-courantkrediet van een bedrag groot maximaal euro 2.300.000,-- te verstrekken (doc.309)
en/of
tussen enerzijds [woningbouwvereniging] (leninggever) en anderzijds [project 1] B.V. (leningnemer) werd een overeenkomst van geldlening gesloten, gedateerd 21 november 2007, waarin – zakelijk weergegeven – was overeengekomen dat de leninggever bereid was aan leningnemer een lening groot euro 2.700.000,-- te verstrekken (doc.310)
en/of
tussen enerzijds [woningbouwvereniging] Holding B.V. en anderzijds [verdachte] B.V. werd een overeenkomst tot koop van aandelen, getekend 21 december 2007 (doc.311) overeengekomen, inhoudende – zakelijk weergegeven – dat [woningbouwvereniging] voornoemd, de aandelen van [verdachte] voornoemd in [bedrijf 2] B.V. zou overkopen voor (circa) euro 262.500,-- en/of dat [woningbouwvereniging] op of omstreeks 21 december 2007, (voornoemde) (circa) euro 262.000,-- heeft betaald aan [verdachte] B.V. (doc.344), door welke aankoop/overname van aandelen van [verdachte] B.V. in [bedrijf 2] B.V. in december 2007 (doc.311), [woningbouwvereniging] voor 100 % aandeelhouder was geworden in [bedrijf 2] B.V. en voor 50% aandeelhouder was geworden in [project 1] B.V. (doc.312 en pv. blz. 300293)
en/of
medeverdachte [medeverdachte 1] heeft en/of zou (per project) geld in privé ontvangen van haar, verdachte en/of medeverdachte(n) [naam 1] en/of [medeverdachte 2] en/of verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) zou(den) (een deel van) de gemaakte winst per project/object onderling verdelen
en/of
medeverdachte [medeverdachte 1] heeft (relevante) informatie verdoezeld en/of verzwegen jegens en/of geen, althans onjuiste en/of onvolledige informatie verschaft aan (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van) [woningbouwvereniging] ten aanzien van het project [project 1] te Terneuzen en/of het (geldelijke) belang van [woningbouwvereniging] en/of de betrokkenheid van verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of de (prijsopdrijvende) rol van medeverdachte [bedrijf 3] Holding B.V. en/of medeverdachte [verdachte] B.V. bij het project [project 1] te Terneuzen en/of (aldus doende) heeft medeverdachte [medeverdachte 1] zich met betrekking tot het project [project 1] te Terneuzen tegenover (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van) [woningbouwvereniging] valselijk en/of ten onrechte voorgedaan als betrouwbare en/of integere en/of loyale directeur/bestuurder,
waardoor [woningbouwvereniging] en/of (een) ander(en) werd(en) bewogen tot het aangaan van bovenomschreven schuld(en) en/of tot afgifte(n) van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans (een) goed(eren;
en/of
zij, verdachte, op of omstreeks 21 december 2007, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 in de gemeente(n) Breda, Eindhoven en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (mede)verdachte [medeverdachte 1] en/of een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een geldbedrag groot (circa) euro 262.000,-- (project [project 1] ), (3.9)
in elk geval (telkens) enig(e) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan (de Woningbouw) Vereniging [woningbouwvereniging] , (" [woningbouwvereniging] ") (doc.001), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s) en welk(e) geldbedrag(en) (mede)verdachte [medeverdachte 1] , (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking bij en/of van zijn beroep van/als directeur en/of directeur-bestuurder van [woningbouwvereniging] (amb.074), in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;

3.(" [project 2] ", project 3.8)

zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012, in de gemeente(n) Breda, Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels, de (Woningbouw)vereniging [woningbouwvereniging] (" [woningbouwvereniging] "), althans een of meer ander(en),
heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot het aangaan van (een) schuld(en), te weten:
het akkoord gaan door de Raad van Commissarissen van [woningbouwvereniging] , op 19 april 2010, met het investeringsvoorstel groot (circa) euro 26.566.050 inzake het project [project 2] , (Besluit 09, 147 woningen [project 2] Breda) (doc.203, 204 en doc.484)
en/of
het overeenkomen/aangaan/tekenen van een intentieovereenkomst inzake het project " [project 2] " te Breda, gedateerd 28 juli 2010, tussen [verdachte] B.V. enerzijds en [woningbouwvereniging] anderzijds (doc.482)
en/of
het (laten) opmaken en/of ondertekenen van een leveringsakte tussen enerzijds [verdachte] B.V. (verkoper) en anderzijds [woningbouwvereniging] (koper), op 29 december 2011, met betrekking tot de levering van (onder andere) appartementsrechten, voor een koopprijs van (circa) euro 5.471.326,89 (excl. BTW), in elk geval een geldbedrag (doc.053)
en/of
waardoor (telkens) (een) financiële/zakelijke verplichting(en) ontstond(en) voor [woningbouwvereniging]
en/of
heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot de middellijke en/of onmiddellijke afgifte(n) van (een) goed/goederen te weten:
een (of meer) geldbedrag(en) groot (circa) euro 6.510.879,-- (incl. BTW) (doc.53 en doc.1445/2), althans (circa) euro 1.650.380,36 (amb.264, doc.1147), in elk geval enig(e) geldbedrag(en) en/of enig(e) goed(eren), aan (mede)verdachte [verdachte] B.V. en/of (een) ander(en),
hebbende zij, verdachte, en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen, aldaar (telkens) met bovenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid jegens [woningbouwvereniging] en/of (een) ander(en), de valse hoedanigheid van betrouwbare en/of integere en/of loyale directeur/bestuurder aangenomen
en/of
(relevante) informatie verdoezeld en/of verzwegen en/of verheimelijkt jegens en/of geen, althans onjuiste en/of onvolledige informatie verschaft/verstrekt aan (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van) [woningbouwvereniging] t.a.v. het project [project 2] en/of het (geldelijke) belang van [woningbouwvereniging] en/of de betrokkenheid van verdachte en/of haar medeverdachte(n) en/of de (prijsopdrijvende) rol van [verdachte] ) B.V. bij het project/object [project 2] te Breda,
hierin bestaande dat – zakelijk weergegeven –
in de vergadering van de Raad van Commissarissen van [woningbouwvereniging] van 19 april 2010 door medeverdachte [medeverdachte 1] een onjuiste voorstelling van zaken was gegeven met betrekking tot de besluitvorming nieuwbouw [project 2] te Breda (doc.203), namelijk dat (mede)verdachte [verdachte] B.V. in werkelijkheid niet optrad als zelfstandige (project)-ontwikkelaar
en/of
(het tussenschuiven van) [verdachte] B.V. in het project [project 2] , een prijsopdrijvend effect had/zou hebben op de aankoopprijs en/of de bouwsom en/of ten nadele van het (aankoop)budget en/of het financiële/zakelijke belang van [woningbouwvereniging]
en/of
'met betaling volgens een termijnregeling' in het investeringsvoorstel "besluitvorming nieuwbouw [project 2] te Breda van 12 april 2010", in werkelijkheid een vorm van voorfinanciering, althans een financieringsregeling van het project betrof en/of [verdachte] B.V. niet over voldoende (eigen) vermogen beschikte om dit project uit eigen middelen te kunnen financieren (doc.484)
en/of
aan het investeringsvoorstel van 12 april 2010 (doc.484) geen haalbaarheidsstudie vooraf was gegaan, zoals voorgeschreven in de werkmap projectmatig werken uit 2009 (doc.420)
en/of
(daarnaast) een intentieovereenkomst inzake het project " [project 2] - 3 Hoefijzers" te Breda, gedateerd 28 juli 2010, tussen WH Planontwikkeling enerzijds en [woningbouwvereniging] anderzijds was overeengekomen (doc.482)
en/of
[verdachte] B.V. een geldlening/voorfinanciering, in elk geval een geldbedrag, zou ontvangen van [woningbouwvereniging] (doc.107)
en/of
een ontbindende voorwaarde in de intentieovereenkomst tussen [verdachte] B.V. enerzijds en de Vereniging [woningbouwvereniging] anderzijds was opgenomen en/of [woningbouwvereniging] hiervan gebruik had kunnen maken (doc.124)
en/of
de voortgang van het project [project 2] moeilijkheden ondervond naar aanleiding van de (omslachtige) projectfinanciering en/of het tot 27 december 2011 ontbreken van de (WSW)borgingsfaciliteit voor het project (doc.1116, doc.624)
en/of
bij de aankoop en verkoop van het project ' [project 2] ' te Breda, sprake was van een AB - BC-constructie, waarbij een (onverklaarbare) waardesprong groot (circa) euro 1.708.811,-- , werd gerealiseerd, immers op een en dezelfde dag, 29 december 2011, passeerden bij twee verschillende notarissen de leveringsaktes, waarbij AM B.V. grond en/of appartementsrechten aan [verdachte] B.V. leverde voor (circa) euro 4.035.350,68 (excl. BTW) (doc.052), in elk geval een geldbedrag en [verdachte] B.V. (vervolgens) (door)leverde aan [woningbouwvereniging] voor (circa) euro 5.471.326,89 (excl. BTW), in elk geval een geldbedrag (doc.053)
en/of
medeverdachte [medeverdachte 1] (per project) geld in privé heeft ontvangen en/of zou ontvangen van haar, verdachte en/of medeverdachte(n) en/of dat (een deel van) de gemaakte winst per project/object onderling tussen verdachte en/of haar mededader(s) zou worden verdeeld,
waardoor [woningbouwvereniging] en/of (een) ander(en) werd(en) bewogen tot het aangaan van bovenomschreven schuld(en) en/of tot afgifte(n) van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans (een) goed(eren);
en/of
zij, verdachte, op of omstreeks 29 december 2011, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 31 december 2012 in de gemeente(n) Breda, Eindhoven en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (mede)verdachte [medeverdachte 1] en/of een ander of anderen,
opzettelijk een geldbedrag groot (circa) euro 6.510.879,-- , althans (circa) euro 1.650.380,36 (project [project 2] ), (3.8)
in elk geval (telkens) enig(e) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan (de Woningbouw) Vereniging [woningbouwvereniging] , (" [woningbouwvereniging] ") (doc.001), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s) en welk(e) geldbedrag(en) (mede)verdachte [medeverdachte 1] , (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking bij en/of van zijn beroep van/als directeur en/of directeur-bestuurder van [woningbouwvereniging] (amb.074), in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;

4.4.zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 22 mei 2012, in de gemeente(n) Breda en/of Eindhoven en/of (elders) in Nederland, en/of Zwitserland en/of Monaco,

(van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt),
hebbende zij, verdachte en/of verdachtes mededader(s), van (een) voorwerp(en), te weten (telkens) (een) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedrag(en) was/waren
en/of
voorwerp(en), te weten (telkens) (een) geldbedrag(en) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van dat/die geldbedrag(en) gebruik gemaakt,
immers hebbende zij, verdachte en/of verdachtes mededader(s), – zakelijk weergegeven –
op of omstreeks 15 maart 2006 op de bankrekening van [verdachte] B.V. euro 471.142,46 , althans een (groot) geldbedrag, ontvangen uit hoofde van de verkoop project [project 3] te Terneuzen, (project 3.4) (amb.098; doc.176),
en/of vanaf de bankrekening van [verdachte] B.V. (een) geldbedrag(en) van in totaal (circa) euro 1.350.650,--, in elk geval (telkens) (een) geldbedrag(en), overgeboekt naar de bankrekening van [bedrijf 3] Holding B.V. met (o.a.) als omschrijving, "managementvergoeding",
(te weten:)
(jaar 2007 euro 285.600,--) (amb.247, doc.1233 en 1265) (en/of)
(jaar 2008 euro 357.000,--) (amb.247, doc.1234, 1266 en 1280) (en/of)
(jaar 2010 euro 119.000,--) (amb.247, doc.1235, 1267 en 1315) (en/of)
(jaar 2011 euro 238.000,--) (amb.247, doc.1236, 1268 en 1282) (en/of)
(jaar 2011 euro 59.500,--) (amb.247, doc.1237, 1269 en 1283) (en/of)
(jaar 2011 euro 178.500,--) (amb.247, doc.1238, 1276 en 1285) (en/of)
(jaar 2012 euro 59.500,--) (amb.247, doc.1239 en 1284) (en/of)
(jaar 2012 euro 17.850,--) (amb.247, doc.1240 en 1287) (en/of)
(jaar 2012 euro 17.850,--) (amb.247, doc.1240-2 en 1287-2) (en/of)
(jaar 2012 euro 17.850,--) (amb.247, doc.1240-3 en 1287-3) (en/of)
(jaar 2012 euro 17.850,--) (amb.247, doc.1241-2 en 1287-4)
en/of
op de (interne) rekening-courantrekening tussen enerzijds de onderneming [bedrijf 3] Holding B.V. en anderzijds [medeverdachte 2] (in privé) (een) geldbedrag(en) totaal groot (circa) euro 750.000--, in elk geval (meermalen) een geldbedrag als dividend(uitkering) ontvangen en/of (administratief) verwerkt in rekening-courant,
(te weten:)
(in het jaar 2007 euro 250.000,--) (amb.280, doc.1371,1373 en 1374) en/of
(in het jaar 2008 euro 500.000,--) (amb.280, doc.1375,1376 en 1377)
en/of
vanaf de bankrekening van [verdachte] B.V. en/of [bedrijf 4] B.V. het/de navolgend(e) geldbedrag(en) van in totaal groot (circa) euro 1.637.705,--, in elk geval (telkens) (een) geldbedrag(en), naar de bankrekening van [bedrijf 5] B.V. overgeboekt met (o.a.) als omschrijving, "managementvergoeding",
(te weten:)
(jaar 2006 euro 246.000,--) (amb.247, doc.1252-2) (en/of)
(jaar 2007 euro 368.305,--) (amb.247, doc.1244 en 1253) (en/of)
(jaar 2008 euro 357.000,--) (amb.247, doc.1246 en 1256) (en/of
(jaar 2010 euro 119.000,--) (amb.247, doc.1247, 1257 en 1281) (en/of)
(jaar 2011 euro 238.000,--) (amb.247, doc.1248, 1258 en 1282) (en/of)
(jaar 2011 euro 178.500,--) (amb.247, doc.1249, 1259 en 1285) (en/of)
(jaar 2012 euro 59.500,--) (amb.247, doc.1250, 1260 en 1284) (en/of)
(jaar 2012 euro 17.850,--) (amb.247, doc.1251, 1261 en 1287) (en/of
(jaar 2012 euro 17.850,--) (amb.247, doc.1251-2, 1261-2 en 1287-2) (en/of)
(jaar 2012 euro 17.850,--) (amb.247, doc.1251-3 en 1261-3) (en/of)
(jaar 2012 euro 17.850,--) (amb.247, doc.1251-4 en doc.1261-4)
en/of
vanaf de bankrekening(en) van [verdachte] B.V. en/of van [bedrijf 5] B.V. het/de navolgend(e) geldbedrag(en) van in totaal groot (circa) euro 689.000,--, in elk geval (telkens) (een) geldbedrag(en), naar de (privé-) bankrekening van [naam 1] (reknr. [rekeningnummer 1] ) overgeboekt (met (o.a.) als omschrijving "dividend en/of "salaris" en/of "management- vergoeding"),
(te weten:)
(jaar 2007 euro 100.000,-- dividend 2007) (amb.282, doc.1388) (en/of)
(jaar 2008 euro 119.000,-- managementvergoeding) (amb.282, doc.1279) (en/of)
(jaar 2008 euro 170.000,-- dividend 2008) (amb.282, doc.1392) (en/of)
(jaar 2011 euro 100.000,-- dividend) (amb.282, doc.1400) (en/of)
(jaar 2011 euro 200.000,-- dividend) (amb.282, doc.1408)
en/of
in of omstreeks de periode van 1 juni 2008 tot en met 1 juli 2009 op de Zwitserse bankrekening ten name van (mede)verdachte [naam 1] (bankrekeningnr. [rekeningnummer 2] ), (een) geldbedrag(en) in totaal groot (circa) euro 983.406,93, in elk geval (telkens) een geldbedrag ontvangen/bijgeschreven (gekregen),
(te weten):
(op of omstreeks 6 juni 2008, euro 77.112,50) (amb.239, doc.1344 en 1347) (en/of)
(op of omstreeks 6 juni 2008, euro 2.500,--) (amb.239, doc.1344 en 1347) en/of
(op of omstreeks 12 juni 2008, euro 906.294,43) (amb.239, doc.1344 en 1347)
en/of
op of omstreeks 12 juni 2008, althans in de maand juni 2008, op de Zwitserse bankrekening ten name (mede)verdachte [naam 1] , (bankrekeningnr. [rekeningnummer 2] ), een geldbedrag groot (circa) euro 985.906,93, althans en groot geldbedrag voorhanden gehad (amb.239, doc.1347)
en/of
in of omstreeks de periode van 1 juni 2008 tot en met 1 juli 2009 op/met/vanaf de Zwitserse bankrekening ten name van (mede)verdachte [naam 1] (bankrekeningnr. [rekeningnummer 2] ), gehandeld in aandelenpakketten, door:
op of omstreeks 11 november 2008 (een) aandelenpakket(ten) ter waarde van (circa) euro 673.744,86 aan te kopen (amb.239, doc.1344) en/of
op of omstreeks 31 maart 2009 (een) aandelenpakket(ten) ter waarde van (circa) euro 266.181,02 aan te kopen, (amb.239, doc.1345)
en/of
op of omstreeks 19 juni 2009, en/of 22 juni 2009, althans in of omstreeks de maand juni 2009 vanaf de Zwitserse bankrekening ten name (mede)verdachte [naam 1] (bankrekeningnr. [rekeningnummer 2] ), tegen inlevering van een of meer bankcheque(s), te weten: bankcheque (met kenmerk [kenmerk 5] 300.015,23) (amb.239, doc.1345) en/of bankcheque (met kenmerk [kenmerk 6] 300.015,23) (amb.239, doc.1345) en/of bankcheque (met kenmerk [kenmerk 3] ) (amb.239, doc.1345) en/of een of meer geldbedrag(en) in totaal (ongeveer) euro 900.000,--, in elk geval een of meer geldbedrag(en) van die bankrekening afgeschreven en/of overgeboekt naar een bankrekening in Monaco, (met als omschrijving 'transfer') (kenmerk [kenmerk 4] ) naar [naam 2] (Monoaco) (amb.239, doc.1345)
en/of
op of omstreeks 23 juni 2009, althans in of omstreeks de maand juni 2009, op de Zwitserse bankrekening ten name (mede)verdachte [naam 1] (bankrekeningnr. [rekeningnummer 2] ), (een) geldbedrag(en) in totaal groot (ongeveer) euro 900.000,-- ontvangen en/of bijgeschreven (gekregen), in elk geval (telkens) enig geldbedrag, (te weten:) ( (ongeveer) euro 300.000,--) (omschrijving 'acceptance' kenmerk [kenmerk 5] ), (amb.239, doc.1345) (en/of) ( (ongeveer) euro 300.000,--) (omschrijving 'acceptance' kenmerk [kenmerk 6] ), (amb.239, doc.1345) (en/of) ( (ongeveer) euro 300.000,--) (omschrijving 'acceptance' kenmerk 50090619OS46040) (amb.239, doc.1345)
en/of
op of omstreeks 9 februari 2012, althans in de maand februari 2012 op een Zwitserse spaarbankrekening (Sparkonto CH reknr. [rekeningnummer 3] ) ten name van [naam 1] , een geldbedrag van in totaal (ongeveer) CHF 89.962,50 ontvangen/ bijgeschreven (gekregen) en/of voorhanden gehad (amb.239, doc.1352 en 1353)
en/of
in omstreeks de maand(en) januari 2012 en/of februari 2012, op een (Zwitserse) effecten (spaarbank)rekening (Anlage- und Sparkonto reknr. [rekeningnummer 4] ) ten name van [naam 1] , een geldbedrag van in totaal groot (ongeveer) euro 225.000,--, in elk geval een of meer geldbedrag(en) afgeschreven en/of bijgeschreven (te weten: op of omstreeks 26 januari 2012, euro 50.000,-- bijgeschreven (amb.239, doc.1350 en 1351) en/of op of omstreeks 26 januari 2012, euro 25.000,-- bijgeschreven (amb.239, doc.1350 en 1351) en/of gedebiteerd en/of op 9 februari 2012 en/of op 13 februari 2012 overgeboekt en/of afgeschreven CHF 89,962.50, equivalent EUR 75.000,-- (doc. Forex spot transaction confirmation, d.d. 9 feb. 2012))
en/of
op of omstreeks 22 juni 2009 op een (Zwitserse) (effecten) depotrekening (Depot rekeningnr. [rekeningnummer 5] custody account) en/of op een Anlage- und Sparkonto Investment savings account (rekeningnr. EUR [rekeningnummer 6] ), (beiden) ten name van [naam 1] ., een geldbedrag (saldo) groot (ongeveer) euro 772.409,95, in elk geval een (groot) geldbedrag, en/of effecten ter waarde van euro 772.409,95 voorhanden gehad en/of gebruik van gemaakt,
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat/die voorwerp(en), geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, bepleit dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard voor zover het betreft de zinsneden “medeverdachte [medeverdachte 1] heeft (relevante) informatie verdoezeld en/of verzwegen […] voorgedaan als betrouwbare en/of integere en/of loyale directeur/bestuurder”, zoals aan verdachte is tenlastegelegd onder feit 2 (eerste cumulatief). De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de tenlastelegging op de voormelde onderdelen telkens onvoldoende feitelijk is, waardoor de verdediging niet heeft kunnen vaststellen waartegen zij zich moet verweren.
Het hof begrijpt dat de verdediging eveneens verzoekt om partiële nietigverklaring van de onder feit 2 primair weergegeven alinea aangaande het niet meedelen van “de condities rondom de verwerving van het project ‘ [project 4] ’ te St. Maartensdijk” omdat dit eveneens onvoldoende feitelijk zou zijn.
Daarnaast is door de verdediging bepleit dat de passage “en/of het maken van afspraken waardoor er voor [woningbouwvereniging] financiële verplichtingen ontstonden”, zoals onder feit 2 primair is tenlastegelegd en waarbij wordt verwezen naar ‘doc.279’, een onvoldoende feitelijke omschrijving betreft zodat dit gedeelte van de tenlastelegging eveneens nietig dient te worden verklaard.
Het hof, met de rechtbank, verwerpt de voormelde verweren. Het hof is van oordeel dat de omschrijvingen in de tenlastelegging, in combinatie met de inhoud van het dossier, een voldoende duidelijke en concrete opgave van de aan verdachte verweten gedragingen bevat, zoals bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Dat verdachte wist waartegen hij zich moest verdedigen, blijkt eveneens uit hetgeen ter terechtzitting door en namens verdachte ter verdediging is aangevoerd. Het is het hof niet gebleken dat verdachte – door de wijze waarop de vorenbedoelde gedragingen in de tenlastelegging zijn omschreven – op enigerlei wijze in zijn belangen is geschaad.
De verdediging heeft verder de partiële nietigheid van de dagvaarding bepleit ten aanzien van de alternatief/cumulatief onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde verduistering. Daartoe is aangevoerd dat niet tegelijk kan zijn opgelicht en verduisterd.
Het hof, met de rechtbank, verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Een tenlastelegging is innerlijk tegenstrijdig wanneer daarin naast elkaar twee mogelijkheden worden gepresenteerd die niet naast elkaar verenigbaar zijn. Vooropgesteld dient te worden dat het openbaar ministerie de vrijheid heeft te kiezen voor een alternatieve tenlastelegging. In combinatie met de inhoud van het dossier moet het dan voldoende duidelijk zijn welke verwijten de verdachte gemaakt worden. Of in een concreet geval sprake zal zijn van oplichting en/of verduistering zal vervolgens aan de orde moeten komen bij de inhoudelijke beoordeling van het bewijs.
Tot slot is door de verdediging aangevoerd dat de onder feit 2 tenlastegelegde gedragingen zoals opgenomen in de alinea’s volgend op “als volgt gehandeld” (waarbij wordt verwezen naar doc.312, doc.309 en doc.310) innerlijk tegenstrijdig zijn. De desbetreffende passages houden immers in dat [woningbouwvereniging] is bewogen tot het aangaan van een aanvullende samenwerkingsovereenkomst, waartoe het sluiten van diezelfde overeenkomsten kennelijk als oplichtingsmiddel heeft gediend. Bijgevolg dient de dagvaarding ten aanzien van deze passage partieel nietig te worden verklaard.
Het hof is van oordeel dat hier geen sprake is van innerlijke tegenstrijdigheid in bovenbedoelde zin. Het bewegen van [woningbouwvereniging] tot het aangaan van een overeenkomst met [verdachte] B.V. vereist immers vanzelfsprekend participatie van [verdachte] B.V. zelf. Het verweer wordt ook op dit punt door het hof verworpen.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Onder feit 3 is primair aan verdachte tenlastegelegd – kort en zakelijk weergegeven – het (mede)plegen van oplichting van [woningbouwvereniging] binnen het deelproject ‘ [project 2] ’. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen dient onder meer te worden bewezen dat verdachte bedrieglijk heeft gehandeld met het oogmerk zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Het hof is van oordeel dat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat er binnen dit project sprake is van een onverklaarbare waardevermeerdering. Immers is genoegzaam gebleken dat er in het kader van dit project diverse activiteiten zijn ontplooid door [verdachte] (dat wil zeggen: medeverdachte [medeverdachte 2] , wijlen de heer [naam 1] en hun respectieve c.q. gezamenlijke ondernemingen). Op basis van de beschikbare informatie kan het hof niet concluderen dat de door [verdachte] behaalde opbrengst – zijnde het waardeverschil binnen de AB-BC-constructie – dermate hoog is dat deze als zonder meer buitenproportioneel of onverklaarbaar dient te worden aangemerkt.
Het voorgaande mede in aanmerking nemende, is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte en/of diens medeverdachten binnen het kader van dit project het oogmerk hebben gehad zich ten koste van [woningbouwvereniging] wederrechtelijk te bevoordelen. Verdachte zal daarom van het onder 3 primair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
De onder feit 3 subsidiair aan verdachte tenlastegelegde verduistering (alleen of samen met anderen) acht het hof evenmin wettig en overtuigend bewezen, nu niet is gebleken dat verdachte of haar medeverdachte zich wederrechtelijk enig geldbedrag hebben toegeëigend. Verdachte zal derhalve ook van dit feit worden vrijgesproken.
Met de rechtbank spreekt het hof vrij van de onderdelen van feit 4 behoudens die onderdelen die in de hieronder weergegeven bewezenverklaring zijn opgenomen. Gezien deze vrijspraak op onderdelen is het hof van oordeel dat niet gesproken kan worden van gewoontewitwassen. Het hof zal verdachte dan ook daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

2.zij verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008, in Nederland,

met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen de Woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] (" [woningbouwvereniging] "), heeft bewogen tot de afgifte van een goed, te weten het betalen van een bedrag van euro 262.000,-- aan verdachte [verdachte] B.V.,
hebbende zij, verdachte, en haar mededaders toen, aldaar met bovenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk als volgt gehandeld:
tussen [woningbouwvereniging] , [verdachte] B.V., [project 1] B.V. en [aannemer] B.V. werd een "Aanvullende samenwerkingsovereenkomst/herontwikkelingsovereenkomst [project 1] ", gedateerd 21 november 2007 gesloten en ondertekend, waaruit financiële verplichtingen voortvloeide voor [woningbouwvereniging]
en
tussen enerzijds [woningbouwvereniging] Holding B.V. en anderzijds [verdachte] B.V. werd een overeenkomst tot koop van aandelen, getekend 21 december 2007, overeengekomen, inhoudende – zakelijk weergegeven – dat [woningbouwvereniging] voornoemd, de aandelen van [verdachte] voornoemd in [bedrijf 2] B.V. zou overkopen voor euro 262.500,--
en
dat [woningbouwvereniging] op 21 december 2007 euro 262.000,-- heeft betaald aan [verdachte] B.V.,
en
medeverdachte [medeverdachte 1] heeft per project geld in privé ontvangen van medeverdachten [naam 1] en [medeverdachte 2]
en
medeverdachte [medeverdachte 1] heeft relevante informatie verzwegen jegens de Raad van Commissarissen van [woningbouwvereniging] ten aanzien van het project [project 1] te Terneuzen en het geldelijke belang van [woningbouwvereniging] en de betrokkenheid van verdachte en haar medeverdachten en de prijsopdrijvende rol van [verdachte] B.V. bij het project [project 1] te Terneuzen
en
aldus doende heeft medeverdachte [medeverdachte 1] zich met betrekking tot het project [project 1] te Terneuzen tegenover de Raad van [woningbouwvereniging] valselijk voorgedaan als betrouwbare en integere directeur/bestuurder, waardoor [woningbouwvereniging] werd bewogen tot afgifte van bovengenoemd geldbedrag;

4.4.zij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, op tijdstippen in de periode van 1 maart 2006 tot en met 31 januari 2012, in Nederland, voorwerpen, te weten telkens een geldbedrag, verworven, voorhanden gehad en overgedragen,

immers hebben zij, verdachte en verdachtes mededaders, – zakelijk weergegeven –
op of omstreeks 15 maart 2006 op de bankrekening van [verdachte] B.V. euro 471.142,46 ontvangen uit hoofde van de verkoop project [project 3] te Terneuzen, en vanaf de bankrekening van [verdachte] B.V. een geldbedrag overgeboekt naar de bankrekening van [bedrijf 3] Holding B.V. met als omschrijving "managementvergoeding", te weten:
jaar 2007 euro 285.600,--
en
vanaf de bankrekening van [verdachte] B.V. een geldbedrag naar de bankrekening van [bedrijf 5] B.V. overgeboekt met als omschrijving "managementvergoeding", te weten:
jaar 2007 euro 368.305,--
en
vanaf de bankrekening van [bedrijf 5] B.V. een geldbedrag naar de privé- bankrekening van [naam 1] (reknr. [rekeningnummer 1] ) overgeboekt met als omschrijving "dividend , te weten:
jaar 2007 euro 100.000,-- dividend 2007,
terwijl zij, verdachte en haar mededaders telkens wisten dat die voorwerpen, geldbedragen
– onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan
hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest zijn de door het hof gebezigde bewijsmiddelen als bijlage aan dit arrest gehecht. De inhoud van deze bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen van de feiten 2 en 4 dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ter zake het onder 2 bewezenverklaarde
Inleiding
Aan de verdachte is ter zake van feit 2 primair tenlastegelegd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan het medeplegen van oplichting van woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] .
De rol van [verdachte]
Het hof merkt op dat hij waar hij het heeft over [verdachte] , dit niet onverkort enkel verdachte betreft. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt prominent naar voren dat wijlen [naam 1] en [medeverdachte 2] samen werden gezien als [verdachte] , los van het bestaan van de verschillende vennootschappen. De formele verhoudingen tussen de bedrijven is als volgt:
[medeverdachte 2] is bestuurder en 100% aandeelhouder van [bedrijf 3] Holding B.V. (oprichting 30 maart 1990). [medeverdachte 2] en wijlen medeverdachte [naam 1] zijn via de eigen bedrijven beiden voor 50% aandeelhouder/bestuurder van [bedrijf 4] B.V. (oprichting 22 december 2005).
[bedrijf 4] B.V. is enig aandeelhouder en bestuurder van [verdachte] B.V. (oprichting 22 december 2005). Op grond van de intensieve samenwerking tussen wijlen [naam 1] en [medeverdachte 2] , rekent het hof de gedragingen van deze personen toe aan het bedrijf [bedrijf 4] B.V.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Indien het hof een ander standpunt is toegedaan, kan de onder 1 subsidiair verduistering wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de advocaat-generaal.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – kort gezegd – aangevoerd dat het oogmerk niet kan worden bewezen, dat er geen oplichtingsmiddelen zijn gebruikt en dat, voor zover die wel zijn gebruikt, deze niet hebben geleid tot de afgifte. Hetgeen de verdediging ter nadere adstructie van dit verweer heeft aangevoerd, staat verwoord in de overgelegde pleitnotitie, die in het dossier is gevoegd en waarnaar het hof, voor zover relevant, verwijst.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt ter zake van hetgeen verdachte in feit 2 ten laste is gelegd het volgende voorop.
Het delict oplichting houdt volgens art. 326, eerste lid, Sr het volgende in:
‘Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.’
Oplichting vormt tezamen met andere specifieke delicten één van de bedrogsdelicten uit het Wetboek van Strafrecht en geeft daarmee invulling aan het uitgangspunt van de wetgever geen algemene, overkoepelende strafbaarstelling van bedrog te hebben willen formuleren, maar de strafbaarheid van bedrieglijk handelen heeft beperkt tot specifieke, strafbaar gestelde gedragingen zoals opgenomen in de afzonderlijke delictsomschrijvingen in Titel XXV van het Wetboek van Strafrecht.
Het specifieke en wederrechtelijke karakter van oplichting weerspiegelt zich onder andere in de verschillende, in de delictsomschrijving opgenomen oplichtingsmiddelen. Met het hanteren van een of meer oplichtingsmiddelen handelt de verdachte op een specifieke, voldoende ernstige, bedrieglijke wijze, waarmee de verdachte bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.
In zijn overzichtsarrest van 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892, heeft de Hoge Raad ter zake de uitleg van oplichtingsmiddelen onder andere het volgende overwogen.
Bij een ‘samenweefsel van verdichtsels’ gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. De uitleg die daaraan in bestendige jurisprudentie wordt gegeven, is dat sprake moet zijn van ‘meer dan een enkele leugenachtige mededeling’. Maar indien sprake is van een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, kan deze in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie, eveneens voldoende zijn voor de kwalificatie ‘samenweefsel van verdichtsels’ (vgl. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:200).
Bij ‘listige kunstgrepen’ gaat het in vergelijkbare zin in de kern om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen. Daarbij komt het aan op alle omstandigheden van het geval.
Bij de oplichtingsmiddelen die bestaan uit ‘het aannemen van een valse naam’ of een ‘valse hoedanigheid’, gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de ‘persoon’ van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. De in de rechtspraak wel gebruikte formulering dat een verdachte zich als een ‘bonafide’ deelnemer aan het rechtsverkeer heeft gepresenteerd, is met betrekking tot ‘het aannemen van een valse hoedanigheid’ slechts relevant als zo een presentatie als bonafide (potentiële) wederpartij berust op voldoende specifieke gedragingen die in de desbetreffende context erop zijn gericht bij het beoogde slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen teneinde daarvan misbruik te maken.
De genoemde oplichtingsmiddelen kunnen betrekking hebben op gedragingen die niet altijd scherp van elkaar te onderscheiden zijn. Daardoor kunnen concrete uitwerkingen van deze oplichtingsmiddelen onderling samenhang vertonen en elkaar overlappen. Er kunnen zich dus gevallen voordoen waarin hetzelfde gedrag van de verdachte meebrengt dat meerdere oplichtingsmiddelen zijn gebezigd.
Oplichting vereist blijkens art. 326, eerste lid, Sr verder dat iemand door zo een oplichtingsmiddel wordt ‘bewogen’ tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326, eerste lid, Sr. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebezigd, is bewogen tot de in art. 326, eerste lid, Sr bedoelde handeling, is daarbij in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval (vgl. HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8600).
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte 1] was in de tenlastegelegde periode, meer bepaald vanaf 1 oktober 2001, aangesteld als directeur/bestuurder van de in 1919 opgerichte woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] . In die functie was het zijn taak het acquireren en verwerven van vastgoedprojecten. [medeverdachte 1] hield zich, naast de projectmanagers, ook bezig met bijvoorbeeld keuze van architecten en aannemers.
Aan hem was ter zake van het acquireren van vastgoedprojecten door de Raad van Commissarissen van [woningbouwvereniging] een mandaat verleend om registergoederen te verwerven, waarbij hij van 2001 tot 2004 onbeperkt bevoegd was dat te doen en tussen 2004 en 2008 was zijn bevoegdheid om zonder voorafgaande toestemming van de Raad van Commissarissen namens [woningbouwvereniging] registergoederen te verwerven begrensd tot een bedrag van 4.500.000,- euro.
Tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen, welke blijkens de statuten van de vereniging [woningbouwvereniging] als taak had het toezicht houden op de directeur, legde medeverdachte [medeverdachte 1] uit welke acquisities waren of zouden worden gedaan. [medeverdachte 1] informeerde de Raad van commissarissen diverse malen per jaar aan de hand van een notitie waarin gegevens stonden als aantallen, stichtingskosten, locatie, start van de bouw, bouwperiode, etc. Daarbij was het volgens de statuten de taak van de directeur tijdig de voor de uitoefening van de taak van de Raad van Commissarissen noodzakelijke gegevens te verschaffen en was de directeur daarbij verplicht alle informatie te verschaffen waarvan hij redelijkerwijs diende te vermoeden dat die voor de uitoefening van de taak van de Raad noodzakelijk of gewenst was. In de notitie werkafspraken inzake verwerving/vervreemding d.d. 14 september 2004 staat vermeld dat de directeur de Raad informeert per bijeenkomst over verwervingen en de condities waaronder deze tot stand komen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vaak de eerste acquisitiegesprekken voerde met marktpartijen, waarna hij vervolgens de beslissing nam of hij namens [woningbouwvereniging] met die marktpartij verder ging. Na acquisitie werd dan het Managementteam van [woningbouwvereniging] bij het project betrokken en werd een projectmanager aangesteld.
Het eerste contact met [naam 1] en [medeverdachte 2] was volgens medeverdachte [medeverdachte 1] toen [naam 1] en [medeverdachte 2] een project aanboden met betrekking tot een school in Breda. [naam 1] en [medeverdachte 2] waren beiden bestuurder en 100% aandeelhouder van respectievelijk [bedrijf 5] B.V. en [bedrijf 3] Holding B.V. Beiden waren tevens via de eigen vennootschappen voor 50% aandeelhouder/bestuurder van [bedrijf 4] B.V., welke vennootschap enig aandeelhouder en bestuurder was van [verdachte] B.V. Deze laatste vennootschap hield zich volgens de verklaring van wijlen [naam 1] bezig met planontwikkeling en handel in vastgoed, waarbij [naam 1] en [medeverdachte 2] feitelijk de gezamenlijke bestuurders waren en er voor de vennootschap verder geen personeel werkzaam was.
project [project 1]
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vervolgens het navolgende vast. Ter zake van het realiseren van woningen, commerciële ruimte en parkeervoorzieningen aan de [project 1] te Terneuzen worden twee overeenkomsten aangegaan tussen [aannemer] B.V. enerzijds en [woningbouwvereniging] en [verdachte] (Advies c.q. Planontwikkeling B.V.) als opdrachtgever anderzijds. Het betreft de ‘Samenwerkings-overeenkomst Herontwikkeling [project 1] te Terneuzen’ d.d. 19 januari 2006 en de ‘Aanvullende Samenwerkingsovereenkomst herontwikkeling [project 1] ’ d.d. 21 november 2007 (hierna: de ASOK). Hierin zijn door de betrokken partijen afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het project en is onder meer contractueel vastgelegd dat aan het einde van het project tussen partijen zou worden afgerekend.
In het kader van de ontwikkeling van dit project is op 25 april 2007 de werkmaatschappij ‘ [project 1] B.V.’ opgericht. De helft van de aandelen [project 1] B.V. werd gehouden door aannemer Van der Poel B.V. en de andere helft door [bedrijf 2] B.V., zijnde een houdstermaatschappij waarin [woningbouwvereniging] (Holding) en verdachte [verdachte] B.V. elk voor 50% aandeelhouder waren. [verdachte] en [woningbouwvereniging] bezaten dus beiden 50% van de aandelen in [bedrijf 2] B.V., die op haar beurt weer de helft van de aandelen in [project 1] B.V. bezat.
Op 21 december 2007 is door [woningbouwvereniging] het aandelenpakket [bedrijf 2] B.V. gekocht van [verdachte] B.V. voor een bedrag van € 262.500,-. Voorafgaand aan de aandelenverkoop heeft op 19 november 2007 een ontmoeting plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam 1] , waarbij [naam 1] blijkens berichten op het [verdachte] Intranet de verkoop van aandelen van [verdachte] zou gaan bespreken. Op de daaropvolgende dag, 20 november 2007, is er e-mailcorrespondentie geweest tussen [naam 1] en [medeverdachte 2] , kennelijk betrekking hebbend op de verkoop van de aandelen in [bedrijf 2] B.V. In deze e-mails zijn onder meer berekeningen gemaakt van de beoogde winstmarges voor Van der Poel, [woningbouwvereniging] en [verdachte] .
Vervolgens is op 21 november 2007 de Aanvullende Samenwerkingsovereenkomst herontwikkeling [project 1] ondertekend, waarbij op nadrukkelijk aandringen van medeverdachte [medeverdachte 1] (handmatig) een voorgecalculeerde brutomarge werd opgenomen en door de betrokken partijen geparafeerd. Deze brutomarge werd vastgesteld op € 2.100.000,- en werd als volgt verdeeld: € 600.000,- voor [woningbouwvereniging] , € 500.000,00 voor [verdachte] B.V. (verdachte) en € 1.000.000,- voor Van der Poel. Het hof, met de rechtbank, stelt vast dat de in deze verdeling genoemde marges nagenoeg gelijk zijn aan de marges welke in de e-mailcorrespondentie (in de bijlage onder C) tussen [medeverdachte 2] en [naam 1] werden vermeld.
Op 4 december 2007 werd er vervolgens door [naam 1] , namens [verdachte] B.V., een brief gestuurd aan [woningbouwvereniging] waarin werd verzocht om het winstdeel ad
€ 500.000,- uit te betalen, hetzij als voorschot op het resultaat, dan wel d.m.v. aandelenoverdracht in [bedrijf 2] B.V. aan woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] . Het genoemde bedrag komt overeen met dat uit de handgeschreven aanvulling in de ASOK. Naar aanleiding van deze brief heeft medeverdachte [medeverdachte 1] aan [naam 3] , op dat moment Hoofd Financiën bij [woningbouwvereniging] , verzocht om aan de hand van de winstmarges de prijs voor de aandelenoverdracht te berekenen. [naam 3] kwam daarop met een voorstel van € 187.500,-. Dit bedrag vond medeverdachte [medeverdachte 1] te laag waarop hij het eenzijdig heeft verhoogd tot € 262.500,-, waarna op 21 december 2007 door [woningbouwvereniging] een bedrag van € 262.000,- voor de aandelen werd betaald.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof het volgende.
Het hof leidt ter zake van het project [project 1] uit de voren omschreven feiten en omstandigheden af dat medeverdachte [medeverdachte 1] en diens medeverdachten de exit van [verdachte] reeds voorafgaand aan het sluiten van de ASOK hebben besproken met het kennelijke doel een goede prijs voor de aandelen van [verdachte] in [bedrijf 2] B.V. te realiseren. De sleutelpositie van medeverdachte [medeverdachte 1] binnen [woningbouwvereniging] , zoals hierboven beschreven, stelde hem in staat om eenzijdig en zonder deugdelijke onderbouwing over te gaan tot uitkoop van [verdachte] , althans hen een geldbedrag te doen toekomen. [medeverdachte 1] heeft begin december na ontvangst van de brief van [verdachte] , [naam 3] een berekening en constructie laten bedenken om aan dit verzoek van [verdachte] tot overname van de aandelen gevolg te geven. Deze berekening was echter aanzienlijk lager, zijnde € 187.500,-, dan het uiteindelijk op instigatie van [medeverdachte 1] betaald bedrag van € 262.000,-. Geconfronteerd met de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte 1] deze vergoeding voor de aandelenoverdracht op € 262.000,- heeft gesteld terwijl [naam 3] na een berekening tot een aanzienlijk lager bedrag was gekomen, heeft [medeverdachte 1] geen andere verklaring kunnen geven dan dat hij vond dat “ [verdachte] een hoger bedrag toekwam en [verdachte] niet nog eens het vel over de oren gehaald moest worden”. De omstandigheid dat een handelspartner waar een lang lopende relatie mee bestaat ook financieel behoorlijk dient te worden bejegend, kan volgens het hof echter in dezen verklaren noch rechtvaardigen dat een bijna 30% hoger bedrag van de totale aankoopsom voor de betreffende aandelen werd betaald. Het hof vindt bovendien de timing van de verkoop van de aandelen door [verdachte] opmerkelijk. Op dat moment was nog niet begonnen met de bouw en [woningbouwvereniging] wilde dat [verdachte] betrokken bleef bij het project. Uit het niets lijkt [verdachte] – in een tijd waarin voor wat betreft de economische vooruitzichten (de bouwconjunctuur) niet te voorzien was dat de winst zou stijgen – een verzoek te doen tot overname van de aandelen en daarmee uitbetaling van een geprognosticeerd resultaat, waaraan door medeverdachte [medeverdachte 1] zonder enige slag of stoot gevolg wordt gegeven op een manier die, zoals geschetst, als afwijkend kan worden omschreven vanuit een zakelijke benadering.
Betalingen aan medeverdachte [medeverdachte 1] door [verdachte]
[medeverdachte 2] (50% aandeelhouder en bestuurder van [verdachte] ) heeft verklaard dat hij vanaf het eerste project uit gewoonte geldbedragen heeft toegeschoven aan medeverdachte [medeverdachte 1] , dat deze daarom had gevraagd, dat de hoogte van die geldbedragen afhankelijk was van het resultaat van een project en dat hij bang was dat een deal met [woningbouwvereniging] anders niet door zou gaan. Deze verklaring heeft Snoeen spontaan, uit zichzelf en zonder enige beperking daarin afgelegd toen hem werd gevraagd naar de reden waarom medeverdachte [medeverdachte 1] naar hem had verwezen toen door Laurent aan [medeverdachte 1] het project [project 3] in Terneuzen werd aangeboden. Dat [medeverdachte 2] daarbij onder ongeoorloofde druk stond, is niet gebleken. [medeverdachte 2] heeft immers verklaard dat het afleggen van de verklaring voor hem een opluchting was en hij heeft bij die verklaring tegenover de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep in grote lijnen volhard.
[medeverdachte 2] heeft zijn eerdere verklaring later bij de rechter-commissaris afgezwakt met betrekking tot het aantal keren dat hij betalingen aan medeverdachte [medeverdachte 1] zou hebben gedaan (het was geen gewoonte, het betrof slechts 4 of 5 keer) en de beperking van de periode (uiterlijk tot 2006) waarover dat zou zijn gebeurd. Deze afzwakking acht het hof ongeloofwaardig. Het hof merkt op dat [medeverdachte 2] tegenover de verbalisanten van het ILT uit zichzelf verklaarde omtrent deze betalingen aan [medeverdachte 1] en de achtergrond daarvan en daarbij noch in tijdsperiode, noch in aantal enige beperking heeft aangebracht. Het had naar het oordeel van het hof gelet op die verklaring zonder meer voor de hand gelegen dat [medeverdachte 2] deze beperkingen dan direct zou hebben verteld, nu hij ook zichzelf met deze verklaring belastte. Ook de reden waarom [medeverdachte 2] zou zijn gestopt met de betalingen (zijn vrouw was het er niet mee eens, het volgen van een opleiding in de makelaardij) overtuigt het hof geenszins, bezien in combinatie met het volgens [medeverdachte 2] uitblijven van enige reactie van de zijde van de medeverdachte [medeverdachte 1] op dit stoppen van betalingen. Dit deel van de verklaring staat in een schril contrast met het gebruik van douceurtjes in de wereld van het vastgoed waarover [medeverdachte 2] verklaarde, de gegroeide gewoonte om medeverdachte [medeverdachte 1] afhankelijk van het resultaat te belonen, de bij [medeverdachte 2] levende angst dat deals niet door zouden gaan als hij niet zou betalen, de vraag van medeverdachte [medeverdachte 1] om geld en de omstandigheid dat [verdachte] ook na 2006 door medeverdachte [medeverdachte 1] werd aanvaard als contractpartij voor [woningbouwvereniging] .
Daarbij past de verklaring van [medeverdachte 2] dat aan medeverdachte [medeverdachte 1] geldbedragen zouden zijn betaald bij het overzicht in de bewijsmiddelen van contante geldopnamen van de in Nederland bekende bankrekeningen van verdachte en de samenloop met ontmoetingen met medeverdachte [medeverdachte 1] . Daarbij merkt het hof op dat [medeverdachte 2] tevens heeft verklaard dat hij ook contante geldbedragen meenam uit Zwitserland.
Op grond van de bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat [medeverdachte 2] en wijlen [naam 1] aan medeverdachte [medeverdachte 1] geldbedragen hebben toegeschoven naar aanleiding van vastgoedprojecten van [verdachte] B.V. ten behoeve van woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] . Dat ook [naam 1] bij die betalingen betrokken is geweest, leidt het hof af uit hun verklaringen over de intensieve en volledige samenwerking binnen [verdachte] tussen verdachte en [naam 1] en het overzicht van contante geldopnamen door beiden en hun ontmoetingen met medeverdachte [medeverdachte 1] . Met name de gang van zaken rond de ontmoeting tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam 1] op 25 juli 2011 sterkt het hof in de overtuiging dat [naam 1] bij deze betalingen nauw betrokken was. Een andere reden waarom [naam 1] bij gelegenheid van zijn ontmoeting met [medeverdachte 1] die dag persé wilde kunnen beschikken over een contant geldbedrag van € 12.500,00 dan dat hij dit geldbedrag aan [medeverdachte 1] wilde overhandigen, is niet aannemelijk geworden. Bij de overtuiging van het hof speelt voorts een belangrijke rol dat zowel verdachte als [naam 1] tegenover de verbalisanten vragen over de wetenschap van [naam 1] dienaangaande niet hebben willen beantwoorden. Niet valt in te zien waarom zij niet direct daar openheid van zaken over hebben willen geven als [naam 1] niet van de douceurtjes wist.
Positie medeverdachte [medeverdachte 1] binnen [woningbouwvereniging]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat medeverdachte [medeverdachte 1] binnen de woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] , als directeur-bestuurder, in de ten laste gelegde periodes bij feit 1 en 3 een sleutelpositie bekleedde, waarin hij zich mede door zijn wijze van optreden kon onttrekken aan een effectieve controle door de Raad van Commissarissen. Dit blijkt onder meer uit de navolgende omstandigheden. [medeverdachte 1] had een vergaande bevoegdheid tot acquireren en verwierf zelfstandig registergoederen/projecten, waarbij hij zelf de onderhandelingen voerde en solistisch te werk ging, waardoor [woningbouwvereniging] voor voldongen feiten werd gesteld. De bij [woningbouwvereniging] werkzame projectmanagers werden pas na de acquisitie bij projecten betrokken, terwijl [medeverdachte 1] zich ook dan met de uitvoering van projecten bleef bemoeien, in ieder geval wat betreft de keuze van architecten en aannemers. Bij de vergaderingen van de Raad van Commissarissen had [medeverdachte 1] grote invloed op de agendering en was hij bovendien verantwoordelijk voor de selectie van de stukken die daarbij ter sprake kwamen. Tijdens deze vergaderingen voerde [medeverdachte 1] het woord, lichtte hij geagendeerde onderwerpen toe en beantwoordde hij vragen van commissarissen. De Raad van Commissarissen was hierdoor afhankelijk van hem voor wat betreft de informatie over acquisities en lopende projecten.
Gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken ter zake van het project [project 1] en in aanmerking genomen dat door [naam 1] en [medeverdachte 2] geld in privé aan [medeverdachte 1] werd toegeschoven, concludeert het hof dat [medeverdachte 1] en zijn medeverdachten de uitkoop van de aandelen vooraf hebben geregisseerd en zichzelf met de opbrengsten daarvan hebben bevoordeeld.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen geen melding gemaakt van de geschetste wijze waarop ter zake van de projecten [project 3] en [project 1] is onderhandeld met respectievelijk Schelde Kroon B.V./Wijlre Partners en [verdachte] B.V., waarbij hij [verdachte] gezien de geschetste omstandigheden zonder redelijk doel en ten nadele van [woningbouwvereniging] in een financieel veel gunstigere positie bracht.
Voor het project [project 1] geldt eveneens dat de Raad van Commissarissen erop mocht vertrouwen dat de directeur van [woningbouwvereniging] aan de Raad de juiste en volledige informatie zou geven. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft hierbij geen melding gemaakt dat de prijs van de aandelen door hem eenzijdig op een veel hoger niveau was gesteld dan eerder intern was berekend als redelijk. Hierbij neemt het hof ter zake van dit project tevens in overweging dat niet is gebleken dat de betreffende Aanvullende Samenwerkingsovereenkomst ter goedkeuring is voorgelegd aan de raad van commissarissen, hoewel dit wel had moeten gebeuren. Hiermee heeft [medeverdachte 1] aan de Raad van Commissarissen een onvolledig beeld geschetst en tevens informatie onthouden die wezenlijk was voor voorafgaande dan wel ad hoc goedkeuring omtrent de koopovereenkomst betreffende de aandelen van [verdachte] in [bedrijf 2] B.V.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft daarnaast tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen ook nimmer melding gemaakt van de betalingen aan hem verricht door [medeverdachte 2] en [naam 1] . Hij was op grond van de reglementen van [woningbouwvereniging] echter uitdrukkelijk gehouden tegenover de vereniging tot een behoorlijke taakvervulling en tevens verplicht om de Raad van Commissarissen (al dan niet achteraf) deugdelijk en volledig te informeren. Dat heeft medeverdachte [medeverdachte 1] nagelaten. Ware de Raad van Commissarissen volledig geïnformeerd geweest, dan zou zij hebben ingegrepen door minst genomen [medeverdachte 1] hieromtrent te bevragen en daaraan alsdan noodzakelijk geoordeelde gevolgen te verbinden. Dat [woningbouwvereniging] mogelijk in financiële zin profijt heeft gehad van het door [medeverdachte 1] gevoerde beleid, doet er niet aan af dat [medeverdachte 1] de voor hem gunstige omstandigheid heeft gecreëerd waarin de Raad van Commissarissen kennelijk onvoldoende in staat was controle te houden op zijn bestuurlijk optreden. Bovendien heeft medeverdachte [medeverdachte 1] niet aan de Raad van Commissarissen meegedeeld dat hij in privé geld heeft ontvangen van [verdachte] .
Conclusie:
Op grond van de in het voorgaande geschetste feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] ter zake van het tenlastegelegde in feit 2 tezamen en in vereniging met onder andere [naam 1] en verdachte, met het oogmerk om zich en [naam 1] en verdachte en/of een ander, wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid, zijnde die van betrouwbaar bestuurder, hetzij door listige kunstgrepen, zijnde verschillende misleidende feitelijke handelingen, een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen, waardoor de woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] is bewogen tot de afgifte van genoemde geldbedragen. Daarmee heeft verdachte zich ter zake van feit 2 schuldig gemaakt aan oplichting.
Concluderend acht het hof het onder het onder 2 (eerste alternatief/cumulatief) tenlastegelegde medeplegen van oplichting wettig en overtuigend bewezen, zoals na te melden.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 (tweede alternatief/cumulatief) tenlastegelegde verduistering, omdat niet is gebleken dat de verdachte zich de gelden op enig moment wederrechtelijk heeft toegeëigend in de zin van artikel 321 Wetboek van Strafrecht.
Ter zake het onder 4 bewezenverklaarde
Bijzondere bewijsoverwegingen t.a.v. het onder 4 tenlastegelegde feit (witwassen).
Het hof heeft bij uitspraken de dato van heden op grond van de daarin opgenomen bewijsmiddelen bewezen verklaard dat [woningbouwvereniging] is opgelicht in een tweetal projecten is opgelicht te weten de [project 3] te Terneuzen en [project 1] te Terneuzen.
Het hof constateert dat alle met de twee bij de mededaders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vermelde oplichtingsfeiten ( [project 3] en [project 1] ) verkregen geldbedragen op twee verschillende data zijn ontvangen op de bankrekening van medeverdachte [verdachte] B.V., te weten [rekeningnummer 7] .
Het hof dient – nu de opbrengsten uit het project [project 3] niet als zodanig in de tenlastelegging van feit 4 zijn opgenomen – thans te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de bedragen afkomstig uit het project [project 1]
Toen [verdachte] B.V. op 22 december 2005 werd opgericht had zij een startkapitaal. Het hof neemt als uitgangspunt dat dit startkapitaal niet door misdrijf verkregen is. Er was dus sprake van legaal vermogen.
Wanneer daar op enig moment vermogen dat wél afkomstig is uit misdrijf bij komt, ontstaat de situatie waarin het vermogen ‘gedeeltelijk’ van misdrijf van afkomstig is, aldus dat legaal vermogen is ‘besmet’ doordat daaraan van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn toegevoegd (vermenging). Denkbaar is dat in zulke situaties een vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich binnen het na vermenging gevormde vermogen niet meer laat individualiseren. In het bijzonder in die situatie kan zich het geval voordoen dat het vermogen – en nadien elke betaling daaruit – wordt aangemerkt als (middellijk) gedeeltelijk van misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen.
De aanwezigheid in een vermogen van bestanddelen met een criminele herkomst brengt op zichzelf nog niet mee dat het gehele vermogen als van enig misdrijf afkomstig dient te worden aangemerkt (vgl. HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578 en HR 15 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1377).
Ter beoordeling of dit aan de orde is dient te worden gekeken naar de omstandigheden van het geval. Daarbij kan in de beoordeling onder meer worden betrokken of sprake is van:
een geringe waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met een op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel;
een groot tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft;
een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat vermogen in de tussentijd;
een incidenteel karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen.
[verdachte] B.V. heeft op 21 december 2007 van [woningbouwvereniging] een bedrag van € 262.000,- op haar bankrekening ( [rekeningnummer 7] ) ontvangen met als mededeling: ‘Aandelenoverdracht [bedrijf 2] ’. Op die datum stond voorafgaand aan die betaling een bedrag van € 255.048,01 op die rekening (DOC.1192). Het volgnummer van het rekeningafschrift waarop deze informatie staat is 0160.
Het hof heeft geoordeeld – zoals in voornoemde arresten de dato heden reeds is overwogen – dat dit bedrag, dat ziet op de verkoop van aandelen in [bedrijf 2] B.V., afkomstig is van oplichting.
Op 21 december 2007 bedroeg het totaalsaldo € 517.048,01. Iets meer dan de helft van het bedrag was gelet op het bovenstaande van misdrijf afkomstig.
Blijkens het opvolgende rekeningafschrift met volgnummer 0161 is op 28 december 2007 op de rekening van [verdachte] B.V. een bedrag van € 386.750,- ontvangen van HEJA PROJONTW en zijn er op 31 december 2007 management-vergoedingen overgemaakt aan [bedrijf 3] Holding B.V. (€ 285.600,-) en aan [bedrijf 5] B.V. (€ 368.305,-).
Het hof is, gelet op het feit dat op 21 december 2007 meer dan de helft van het saldo afkomstig was van misdrijf, van oordeel dat sprake is van vermenging en daarmee dat het saldo op die rekening per die datum geheel van misdrijf afkomstig was. Dat er op 28 december 2007 een substantieel geldbedrag werd ontvangen maakt niet dat vanaf dat moment de vermenging niet meer bestond. Zeer kort daarna werden de managementvergoedingen uitbetaald.
Dat [bedrijf 3] Holding B.V. het bedrag van € 285.600,- heeft ontvangen, blijkt uit een rekeningafschrift van haar rekening met nummer NL79 ABNA 0521.0401.67 d.d. 28 december 2007 (DOC.1233). Op die bankrekening stond een negatief saldo op dat moment van - € 1.991,81.
Verder blijkt uit de grootboekrekening 890 ‘Winstreserve’ (DOC.1371) van [bedrijf 3] Holding B.V. met boekdatum 31 december 2007 dat onder vermelding van ‘dividenduitk 2007’ een bedrag van € 250.000,- debet is verantwoord. Op de grootboekrekening 730 ‘Rek.courant W. [medeverdachte 2] van [bedrijf 3] Holding B.V.’ (DOC.1371), welke de rekening-courantpositie van verdachte (als aandeelhouder) met [bedrijf 3] Holding B.V. weergeeft, is met boekdatum 31 december 2007 onder vermelding van “dividenduitk 2007’ een bedrag van € 212.500,- credit verantwoord. Het verschil tussen de voormelde bedragen kan worden verklaard door de verschuldigde dividendbelasting (betaald op 31 december 2007). Gelet op het korte tijdsbestek tussen de ontvangst van het bedrag van € 285.600,- door [bedrijf 3] Holding B.V. en de hier beschreven verrekening op de grootboekrekeningen, is het hof van oordeel dat het uitgekeerde dividend kan worden aangemerkt als geld dat van de oplichting van [woningbouwvereniging] afkomstig is.
Concluderend acht het hof bewezen dat [bedrijf 3] Holding B.V. een geldbedrag van € 285.600,-, afkomstig van de oplichting in het kader van het project [project 1] , op haar bankrekening heeft ontvangen en dat een gedeelte van dit bedrag (€ 250.000,-) vervolgens op de rekening-courantrekening tussen verdachte en [bedrijf 3] Holding B.V. als dividenduitkering is ontvangen. Daarmee acht het hof het witwassen van deze geldbedragen bewezen.
Het hof is voorts van oordeel dat het door verdachte en diens medeverdachten volgens plan naar elkaar overdragen van uit misdrijf afkomstige geldbedragen te duiden is als een nauwe en bewuste samenwerking van voldoende gewicht tussen verdachte en voormelde personen ter zake van het misdrijf witwassen en dat er dus sprake is van medeplegen, zoals hieronder onder ‘De bewezenverklaring’ vermeld.
Ter zake de overige in de tenlastelegging genoemde handelingen overweegt het hof volledigheidshalve nog dat niet vastgesteld is kunnen worden dat de geldbedragen waarmee deze handelingen zijn begaan van enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte zal daarom ter zake die overige geldbedragen in zoverre worden vrijgesproken.
- Toerekening van de strafbare gedragingen aan de rechtspersoon.
Met inachtneming van de maatstaven ter bepaling of een strafbare gedraging in redelijkheid aan verdachte, zijnde een rechtspersoon, kan worden toegerekend ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht overweegt het hof als volgt.
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen volgt dat de verdachte rechtspersoon als vehikel diende voor de oplichtings- en witwasgedragingen van [medeverdachte 2] en [naam 1] . [medeverdachte 2] en [naam 1] waren – als aandeelhouders en bestuurders – degenen die feitelijk de door verdachte te volgen gang van zaken bepaalden en die verantwoordelijk waren voor en actief betrokken waren bij de uitvoering daarvan.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat de bedrijfsactiviteiten van verdachte formeel bestonden uit planontwikkeling en handel in vastgoed, is het hof van oordeel dat de strafbare gedragingen mede hebben plaatsgevonden en zijn verricht binnen de sfeer van de verdachte rechtspersoon. De gedragingen kunnen derhalve worden toegerekend aan die rechtspersoon. Uit de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon, zoals hiervoor is omschreven, volgt tevens dat het tenlastegelegde oogmerk op de oplichting en het opzet op witwassen kan worden toegerekend aan deze rechtspersoon.
Ter zake de overige in de tenlastelegging genoemde handelingen overweegt het hof volledigheidshalve nog dat niet vastgesteld is kunnen worden dat de geldbedragen waarmee deze handelingen zijn begaan van enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte zal daarom ter zake die overige geldbedragen in zoverre worden vrijgesproken
Met betrekking tot het onder feit 4 tenlastegelegde witwassen is door de raadsman aangevoerd dat voor wat betreft het verwerven en voorhanden hebben van de geldbedragen, de in de jurisprudentie ontwikkelde kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is. Deze kwalificatie-uitsluitingsgrond komt erop neer dat, indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld-)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Het hof wijst dienaangaande op het volgende .
Ten laste van verdachte is gelegd dat hij tezamen en in vereniging zich schuldig zou hebben gemaakt aan witwassen, waarbij het genoemde witwassen in de tenlastelegging zowel betrekking heeft op het verbergen of verhullen op genomen onder de a-variant, als het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en/of gebruik maken zoals opgenomen onder de b-variant van de betreffende delictsomschrijvingen.
Met betrekking tot het 'verbergen of verhullen' als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr houdt de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, onder meer het volgende in: ‘Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben èn geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen «verbergen» en «verhullen» impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid kunnen worden gesproken. (…)’ Zie Kamerstukken II, 1999-2000, 27 159, nr. 3, p, 14.
Voor wat betreft het verwerven, voorhanden hebben, overdragen en omzetten zoals opgenomen in art. 420bis, eerste lid aanhef en onder b, Sr geldt volgens de wetgever dat deze begrippen feitelijk worden uitgelegd en veronderstellen feitelijke zeggenschap ten aanzien van het betreffende voorwerp, al is niet vereist dat het voorwerp zich in de fysieke nabijheid bevindt. Zie Kamerstukken II, 1999-2000, 27 159, nr. 3, p, 15.
Bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad stelt aangaande ‘het verwerven of voorhanden hebben’ als bedoeld in art, 420bis, eerste lid onder b, Sr, dat wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, uit 's Hofs motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat (vgl. o.a. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716, rov. 3.4.1; HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2344, rov. 2.3. en HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:78, rov. 3.2.). Daarbij geldt dat deze rechtsregels niet slechts betrekking hebben op het geval dat de verdachte het misdrijf waaruit de desbetreffende voorwerp(en) afkomstig zijn zelf heeft gepleegd, maar ook op het geval dat sprake is van medeplegen van dit misdrijf door de verdachte (vgl. HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8801 en HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1090, rov. 3.5.).
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe het volgende. Naast het tenlastegelegde witwassen is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van oplichting van woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] . Het bij de vennootschappen aangetroffen geld is kennelijk verworven en voorhanden geweest als gevolg van door verdachte en door medeverdachten begane oplichting van het slachtoffer [woningbouwvereniging] . De door verdachte en zijn medeverdachten met de uit de oplichting verkregen geldbedragen verrichte gedragingen – te weten het overboeken van die geldbedragen onder de vermelding van ‘managementvergoeding’ en ‘dividend’, waarbij dit geld vermengd raakt met legale gelden en uiteindelijk niet meer als zodanig traceerbaar is – kunnen naar het oordeel van het hof bij uitstek worden aangemerkt als gedragingen waardoor de criminele herkomst van dat geld wordt verhuld of verborgen. Verdachte heeft dan ook volgens het hof tezamen en in vereniging met anderen in de tenlastegelegde periode van geldbedragen de herkomst en verplaatsing verborgen en verhuld en geldbedragen verworven en voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat deze geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof is van oordeel dat het beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet kan slagen en verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, begaan door een rechtspersoon
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, gepleegd door een rechtspersoon,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar, met dien verstande dat het onder feit 4 bewezenverklaarde geldbedrag van € 471.142,46 niet kan worden gekwalificeerd als witwassen, zodat verdachte ter zake dit gedeelte van de bewezenverklaring zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De eis van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft bevestiging van het beroepen vonnis gevorderd, inhoudende dat aan verdachte een geldboete zal worden opgelegd van € 75.000,-.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en voorts op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen de woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] opgelicht. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft vanuit diens positie als directeur-bestuurder van [woningbouwvereniging] binnen het vastgoedproject [project 1] een rol aan de verdachte rechtspersoon toebedeeld. De prijs die [woningbouwvereniging] in het kader van dit project aan verdachte heeft betaald, is zakelijk niet verklaarbaar. Ondertussen werden door [medeverdachte 2] en [naam 1] , samen bestuurders van verdachte, aan [medeverdachte 1] douceurtjes toegestopt. Zodoende vonden buiten het zicht van (de raad van commissarissen van) [woningbouwvereniging] één-tweetjes plaats waarmee [medeverdachte 2] , [naam 1] (en daarmee ook verdachte) en [medeverdachte 1] zich over de rug van [woningbouwvereniging] bevoordeelden.
Verdachte en haar mededaders hebben hun oplichtingshandelingen verricht jegens een woningcorporatie, zijnde een instelling werkzaam in het belang van de volkshuisvesting. Daarmee reikt de impact van hun handelen verder dan alleen die organisatie zelf; ook de huurders merken de gevolgen. Daar komt bij dat het oplichten van een woningcorporatie leidt tot ondermijning van het vertrouwen dat de samenleving in zodanige organisaties moet kunnen stellen. Verdachte heeft zich hierom in het geheel niet bekommerd.
Verdachte heeft zich bovendien ook, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag afkomstig van de oplichting van [woningbouwvereniging] . Met dit handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien heeft verdachte er met dit handelen aan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Het hof rekent verdachte dit alles zeer aan.
Voor wat betreft het witwassen houdt het hof er rekening mee dat deze gedragingen in het verlengde liggen van de bewezenverklaarde oplichting.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het tenlastegelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 21 mei 2012, het moment waarop er in de strafzaak tegen verdachte op haar vestigingsadres een doorzoeking werd gedaan. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 1 februari 2018.
De rechtbank stelt vast dat weliswaar sprake is van een omvangrijk en ingewikkeld onderzoek, maar dat dit nog niet rechtvaardigt dat het openbaar ministerie de zaak eerst op 17 november 2015 (voor regievoering) op zitting heeft aangebracht. De vertraging die is opgetreden als gevolg van het door de verdediging gebruikmaken van haar processuele bevoegdheden, laat de rechtbank voor rekening van verdachte. Al het voorgaande in aanmerking nemende komt de rechtbank tot de conclusie dat de redelijke termijn met 2 jaren is overschreden. Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.
Op 1 februari 2018 is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld namens verdachte. Het dossier is op 19 juni 2018 bij het hof ingekomen. Het hof wijst dit arrest op 5 oktober 2020. De behandeling in hoger beroep wordt dan ook niet afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het ingestelde hoger beroep. In hoger beroep is sprake van een schending van de redelijke termijn en wel met een periode van 8 maanden. De totale overschrijding bedraagt derhalve twee jaren en acht maanden. Het hof ziet hierin aanleiding om een lagere straf op te leggen dan hij zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijding.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een geldboete van € 55.000,00 passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Het hof zal – gelet op de schending van de redelijke termijn – een lichtere straf opleggen dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Bovendien is het hof van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Vordering van de benadeelde partij Woningbouw Vereniging [woningbouwvereniging]
De benadeelde partij Woningbouw Vereniging [woningbouwvereniging] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.403.046,21. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 47, 51, 57, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 50.000,00 (vijftigduizend euro).
Vordering van de benadeelde partij Woningbouw Vereniging [woningbouwvereniging]
Verklaart de benadeelde partij Woningbouw Vereniging [woningbouwvereniging] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 5 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.