ECLI:NL:HR:2015:200

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
13/04493
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door samenweefsel van verdichtsels in de rol van verzekeringsadviseur

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1958, werd beschuldigd van oplichting door middel van een samenweefsel van verdichtsels. De feiten betroffen meerdere gevallen waarin de verdachte als verzekeringsadviseur optrad en klanten misleidde om hen te bewegen tot de afgifte van aanzienlijke geldbedragen. De verdachte had klanten, waaronder [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 6], geadviseerd om geldbedragen over te maken voor pensioenvoorzieningen en levensverzekeringen, terwijl hij deze bedragen voor eigen gebruik aanwendde. Het Hof oordeelde dat de verdachte door zijn leugenachtige mededelingen en de vertrouwensrelatie die hij met zijn klanten had opgebouwd, hen had bewogen tot afgifte van de geldbedragen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het oordeel van het Hof over de bewezenverklaring van een samenweefsel van verdichtsels niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de veroordeling van de verdachte.

Uitspraak

3 februari 2015
Strafkamer
nr. 13/04493
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 9 september 2013, nummer 21/003565-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof ten laste van de verdachte onder 6 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 29 november 2000 tot en met 31 december 2000 te Gemert en/of Amsterdam en/of Purmerend, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van fl 124.554,75 hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- in zijn functie als vennoot en adviseur van assurantiekantoor [A] BV voornoemde [betrokkene 1] geadviseerd voornoemd bedrag aan te wenden voor een pensioenvoorziening, en
- vervolgens met voornoemde [betrokkene 1] afgesproken dat voornoemd geldbedrag door [B] BV zou worden overgemaakt naar [A] BV en
- dat genoemd bedrag vervolgens door hem, verdachte, en/of [A] BV zou worden doorgestort naar een pensioenverzekeraar ten behoeve van een pensioenvoorziening, waardoor voornoemde [betrokkene 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.1.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
18. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer 2007179585-12 (ordner 1, pagina's 02133 t/m 02136), opgemaakt op 1 september 2007 door [verbalisant 1], inspecteur van politie voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe hierbij aangifte van oplichting tegen [verdachte], welke ten tijde van het plegen van het strafbare feit werkzaam was bij [A] te Amsterdam. Later is hij gegaan naar [C], zijnde [C], aan de [a-straat 1] te Amsterdam.
Hij was mijn verzekeringsadviseur. Op 1 december 2000 werd ik door mijn toenmalige werkgever zijnde [B] te Gemert ontslagen in verband met een arbeidsconflict. Er ontstond een procedure, waarbij de kantonrechter te Sneek het vonnis wees dat ik een bedrag van Fl. 124.455,75 toegewezen moest krijgen van [B].
Ik heb toen op mijn initiatief met [verdachte] hierover gesproken wat ik met het geldbedrag moest gaan doen, waarbij hij mij een advies gaf het geldbedrag aan te wenden voor mijn pensioenvoorziening.
[verdachte] kwam met het voorstel om een geldbedrag van Fl. 124.455,75 naar [A] BV over te maken met als doel dit bedrag over te maken naar een pensioenverzekeraar.
Ik heb [verdachte] belast met het afwikkelen van de financiële ontslagprocedure. In 2000 is dat geldbedrag van Fl. 124.455,75 overgedragen van de rekening van [B] naar [A] ter aanwending voor de pensioenvoorziening, welke bij een pensioenverzekeraar zou worden ondergebracht. Een direct ingaande lijfrente dus.
Ik heb diverse malen aan [verdachte] gevraagd/geëist om de polis van de pensioenvoorziening. Hij gaf uiteindelijk aan dat er geen polis bestond, daar het bedrag niet was doorgestort naar een pensioenverzekeraar.
Mijn aangifte betreft dus valse voorwendsels tot het overmaken van een aanzienlijk geldbedrag ten behoeve van mijn pensioenvoorziening. Ik ben ernstig gedupeerd. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
19. een schriftelijk bescheid (ordner deel 4, pagina 50026), betreffende een verklaring (schuldbekentenis) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
"Hierbij verklaart [verdachte], geboren [geboortedatum]-1958, wonende te [woonplaats] aan de [b-straat 1], opgenomen te hebben van Rabobankrekening [001] van [A] B.V. in totaal een bedrag van f. 80.000,--(zegge tachtigduizendgulden).
Dit geld is gestort door en eigendom van [betrokkene 1] te [woonplaats]. Met [verdachte] heeft [betrokkene 1] afgesproken e.e.a. op de bankrekening van [A] B.V. te storten, waarna [verdachte] dit geld, middels diverse opnames, thans privé ter beschikking heeft en houdt voor [betrokkene 1].
Ondergetekende verklaart hierbij, per eerste verzoek van [betrokkene 1], privé f 80.000,- eventueel vermeerderd met de wettelijke rente, zal terugbetalen.
Deze verklaring werd in tweevoud opgemaakt te Amsterdam, 21 augustus 2001, in het bijzijn van de getuigen, [getuige 1], geboren [geboortedatum]-1955, wonende te [woonplaats] en [getuige 2], geboren [geboortedatum]-1975, wonende te [woonplaats]. Goed voor tachtig duizend gulden.
Voor akkoord getekend [verdachte]
w.g. [verdachte].
Getuigen:
[getuige 1] [getuige 2]
w.g. [getuige 1] w.g. [getuige 1].
20. de verklaring van verdachte ter terechtzitting van de rechtbank te Amsterdam van 5 april 2012 inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het bedrag is niet overgeboekt."
2.1.3.
Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De feiten
Overboeking door [betrokkene 1]
(hierna: [betrokkene 1]) wordt op 1 december 2000 ontslagen door zijn werkgever [B] BV (hierna: [B]), gevestigd te Gemert. In de ontslagprocedure krijgt [betrokkene 1] bij vonnis van de kantonrechter te Sneek een bedrag van f 124.554,75 toegewezen. Omdat verdachte de verzekeringsadviseur van [betrokkene 1] is, vraagt [betrokkene 1] verdachte in verband met het geldbedrag om advies. Verdachte adviseert het bedrag direct naar [A] over te (laten) maken ten behoeve van een pensioenvoorziening voor [betrokkene 1]. Deze directe overboeking is voor [betrokkene 1] ook fiscaal aantrekkelijk. De overboeking vindt nog in hetzelfde jaar, 2000, plaats.
Oordeel van het hof
Bij de beoordeling acht het hof het volgende aangaande de financiële situatie van verdachte van belang.
In het dossier bevinden zich drie (in het najaar van 1999) gedateerde en door verdachte ondertekende schuldbekentenissen aan [A]. Deze schuldbekentenissen zien op bedragen van respectievelijk f 10.000,- f 12.000,- en f 25.000,11.
Verdachte heeft in 1997 een boot voor f 425.000,- en in 1999 een woning voor f 995.000,- gekocht. In verband daarmee is hij telkens, samen met zijn partner, hypothecaire leningen aangegaan, in het geval van de woning ter waarde van f 1.500.000,- vanwege onder meer bijkomende verbouwingskosten. De partner van verdachte ontvangt sinds begin jaren tachtig een WAO-uitkering. Verdachte verdiende bij het aangaan van de hypotheken f 200.000,- per jaar. Verdachte erkent bij verhoor dat de hypotheeklast niet in verhouding staat tot de inkomsten.
Verdachte ging tot en met 2006 wekelijks naar het casino om te gokken en hij is met dat doel in 2001 in Las Vegas geweest.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij al vrij snel na zijn intrede als vennoot van [A] in 2000 merkte dat verdachte ongeoorloofd beperkte bedragen uit [A] opnam voor privédoeleinden. [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte altijd heel veel geld nodig had en dat verdachte bij de Garanti Bank, die eind 2000 uit [A] stapte, door privéopnames ontstane schulden heeft moeten omzetten in een persoonlijke lening.
Op basis van het voorgaande is de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij ten tijde van de overboeking door [B] normaal aan zijn financiële verplichtingen kon voldoen, onaannemelijk.
Voorts zijn de volgende bewijsmiddelen van belang.
Relevante bewijsmiddelen
[betrokkene 1] heeft verklaard dat onderdeel van de afspraak met verdachte was dat het bedrag na ontvangst door [A] in het kader van een direct ingaande lijfrente bij een pensioenverzekeraar zou worden ondergebracht.
[getuige 2] en [getuige 1] hebben verklaard dat het vaker voorkwam dat verdachte over stortingen die op de rekening van [A] binnenkwamen, achteraf meldde dat het ging om door hem geleend geld. Voorts bevindt zich in het dossier een schuldbekentenis van verdachte gedateerd 21 augustus 2001. Daarin verklaart verdachte dat hij een bedrag van f 80.000,-, dat eigendom is van [betrokkene 1] en dat [betrokkene 1] volgens afspraak tussen verdachte en [betrokkene 1] op de rekening van [A] heeft gestort, van die rekening heeft opgenomen. De schuldbekentenis is door verdachte, [getuige 2] en [getuige 1] ondertekend.
Het door [B] overgeboekte bedrag is, zo heeft ook verdachte ter terechtzitting bevestigd, nimmer doorgestort naar een pensioenverzekeraar.
Conclusie van het hof
Voorop staat dat het advies van verdachte een bedrag, zeker een bedrag van deze omvang, van een klant op een gewone rekening, dat wil zeggen niet een separate zogenaamde derdengeldenrekening, van zijn bedrijf te laten storten zonder meer opmerkelijk te noemen is. Bij een dergelijke toch bijzondere storting door een klant lag het op de weg van verdachte zijn medevennoten van de aard, herkomst en bestemming van de overboeking op de hoogte te stellen, teneinde te voorkomen dat [A] het geld zou gebruiken. Van een dergelijke mededeling blijkt echter uit de verklaringen van verdachte noch uit die van [getuige 2] en [getuige 1].
Uit die omstandigheid en de overige genoemde bewijsmiddelen, gezamenlijk en in onderlinge samenhang bezien, valt af te leiden dat verdachte, op het moment dat hij [betrokkene 1] het advies gaf, het oogmerk had zelf over dit geld te beschikken en het te gebruiken - wat hij ook heeft gedaan -. Zijn toezegging dat hij het bedrag ten behoeve van een pensioenvoorziening naar een pensioenverzekeraar zou doorstorten, was dus een leugen. [betrokkene 1] werd echter niet, zoals de raadsman heeft betoogd, door die enkele leugen bewogen tot overboeking, maar ook door de omstandigheid dat verdachte de verzekeringsadviseur van [betrokkene 1] was en dat al een periode naar tevredenheid was geweest. Dat was verdachte ook in werkelijkheid - er was dus geen sprake van een valse hoedanigheid - maar juist doordat verdachte de leugenachtige toezegging onder die vertrouwenwekkende omstandigheid deed, werd [betrokkene 1] bewogen tot afgifte van het geldbedrag. Daardoor is sprake is van een constructie die zich juridisch laat duiden als een samenweefsel van verdichtsels.
Het verweer van de raadsman dat [A] en niet verdachte is bevoordeeld, verwerpt het hof omdat verdachte, zoals uit het voorgaande blijkt, wel voordeel heeft genoten. Afgezien daarvan geldt dat bevoordeling van verdachte zelf, geen vereiste is voor bewezenverklaring van oplichting."
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof ten laste van de verdachte onder 7 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 november 2005 tot en met 28 december 2005 te Almere en/of Amsterdam en/of Purmerend, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft bewogen tot de afgifte van € 31.285, = hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- als tussenpersoon in zijn functie als vennoot en adviseur van assurantiekantoor [A] BV ten name van voornoemde [betrokkene 2] en [betrokkene 3] een tweetal levensverzekeringen afgesloten bij verzekeringsmaatschappij Stad Rotterdam Verzekeringen, en
- voornoemde [betrokkene 2] en [betrokkene 3] medegedeeld voornoemd bedrag ter aflossing van voornoemde levensverzekeringen over te maken op rekeningnummer [002] zijnde een rekeningnummer ten name van [betrokkene 4] en/of [verdachte], waarbij [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in de veronderstelling zijn gebracht dat voornoemd rekeningnummer dat van Stad Rotterdam was, waardoor voornoemde [betrokkene 2] en [betrokkene 3] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"21. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer 2007070224-1 (ordner deel 1, op pagina's 02142 t/m 02146), opgemaakt op 9 oktober 2007 door [verbalisant 2], surveillant van politie voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de aangifte van [betrokkene 2] (mede namens [betrokkene 3]):
Op woensdag 28 december 2005 te 09.00 uur werd op de [c-straat] ter hoogte van nummer 47, binnen de gemeente Almere, het in de aanhef vermelde feit gepleegd. Ik wil aangifte doen namens mijn man en mijzelf wegens oplichting van een geldbedrag van € 31.285,- dat is betaald aan een tussenpersoon van de verzekeringsmaatschappij Stad Rotterdam. Tegenwoordig heet het bedrijf Fortis/ASR. Op 26 december 2005 heb ik een bedrag overgemaakt van € 31.285,- euro aan de verzekeringsmaatschappij Stad Rotterdam (Fortis/ASR). Ik moest dit bedrag overmaken voor het aflossen van twee levensverzekeringen. Ik heb deze verzekering afgesloten bij een tussenpersoon genaamd [verdachte] wonende aan de [b-straat 1], [woonplaats]. Ik moest dit bedrag overmaken op een rekening die ik had gekregen van deze tussenpersoon. Ik ben ervan uitgegaan dat het rekeningnummer dat ik had gekregen het rekeningnummer van Stad Rotterdam was. Ik heb van deze transactie geen bevestiging gekregen. Ik heb [verdachte] hier regelmatig over gebeld. Ik kreeg dan het antwoord dat het bedrijf in fusie was met Fortis en dat hierdoor alles was vertraagd en dat het wel even kon duren tot ik de bevestiging zou krijgen. De tussenpersoon [verdachte] zou het wel regelen maar dit is nog steeds niet gebeurd. Op 26 september 2007 ben ik gebeld door [betrokkene 5] directeur van [C] ([C]), het bedrijf is gevestigd aan de [a-straat 1] Amsterdam. Ook dit is een tussenpersoon van de Fortis ASR. [verdachte] is bij dit bedrijf begonnen op 1 januari 2006. Hij heeft zijn eigen zaak verkocht. Hij heeft een gedeelte van zijn klantenkring meegenomen naar [C]. [betrokkene 5] vertelde mij dat het bedrag dat ik in 2005 had gestort, op een privérekening van [verdachte] terecht was gekomen. Het bedrag van € 31.265,- is nooit aangekomen bij de Stad Rotterdam (Fortis/ASR).
Op 29 september heb ik een brief geschreven om de afspraken die ik heb gemaakt met [verdachte] zwart op wit te bevestigen. Deze brief is aangetekend maar deze heeft [verdachte] nog niet opgehaald bij het postkantoor. In het kort komt het er op neer dat [verdachte] alles zou regelen zodat de levensverzekering kon worden betaald en dat hij het bedrag van € 31.285,- zou terugbetalen. Tijdens de gesprekken die heb gevoerd met [verdachte] bleek inderdaad dat het geld op zijn rekening was gestort en dat hij het heeft opgemaakt en niet besteed heeft aan de levensverzekeringen waarvoor het was bestemd.
22. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer 2007179585-50 (ordner deel 2, pagina's 040033 t/m 040035), opgemaakt op 6 maart 2008 door [verbalisant 3], brigadier van politie voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte -:
VRAAG: Je wordt nu gehoord (....) betreffende een aangifte van € 31.285,=, afkomstig van [betrokkene 2 en 3]. Zegt jou dit wat?
ANTWOORD: Ja.
VRAAG: Dit bedrag is op 28 december 2005 overgemaakt op rekening [002]. Van wie is dit rekeningnummer ook al weer?
ANTWOORD: van mij.
(....)
VRAAG: Dit geldbedrag is later doorgestort wel naar de Fortis, maar niet ten behoeve van [betrokkene 2 en 3], maar naar dat van jou en [betrokkene 4]. Dat klopt toch?
ANTWOORD: Ja dat klopt.
VRAAG: (....).
ANTWOORD: (....) Ik zat toen financieel knijp. Fortis dreigde mijn huis op de [b-straat 1] te veilen. Ik heb toen een deel gebruikt om de hypotheekachterstand af te lossen.
(....).
23. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer 2007179585-30 (ordner deel 2, pagina's 040001 t/m 040005), opgemaakt op 5 maart 2008 door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beiden adspirant agent van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte -:
V: Heeft u nog andere schulden?
A: [betrokkene 2], heeft 30.000 euro op mijn rekening gestort, ik had dit door moeten storten naar Stad Rotterdam verzekeringen. Dit was begin 2006 aan de orde. Ik heb dat geld nooit doorgestort."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De feiten
Eind 2005 doet verdachte aan de in Almere woonachtige [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) en haar partner [betrokkene 3], voor wie hij al sinds 1998 financiële zaken regelt, het voorstel een bedrag van € 31.285,- in een depot te storten ter aflossing van een tweetal levensverzekeringen die verdachte namens hen bij verzekeringsmaatschappij Stad Rotterdam Verzekeringen had afgesloten. Op 28 december 2005 vindt de overboeking plaats, naar rekeningnummer [002], dat op naam van [betrokkene 4] en/of verdachte staat. Het bedrag wordt later ten behoeve van een hypothecaire lening van verdachte en zijn partner aan Fortis doorgestort.
Oordeel van het hof
Het hof acht bij de beoordeling van het feit de volgende bewijsmiddelen relevant.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat verdachte haar het rekeningnummer had gegeven waarop zij het bedrag moest overmaken, en dat zij daarbij ervan was uitgegaan dat het het rekeningnummer van Stad Rotterdam Verzekeringen was. Verdachte had haar niet gezegd dat het om zijn eigen rekening ging.
Verdachte heeft verklaard dat hij toen "financieel knijp" zat. Fortis dreigde zijn woning te veilen. Om die reden heeft verdachte een deel van het bedrag gebruikt om zijn eigen hypotheekachterstand te verkleinen.
Conclusie van het hof
Voorop staat dat het advies van verdachte een bedrag van een klant op zijn privérekening te laten storten, op zichzelf beschouwd, zich niet laat verklaren door enige zakelijke overweging. Wat daar ook van zij, uit de weergegeven verklaring van verdachte blijkt dat hij het oogmerk had het bedrag voor zichzelf te kunnen gebruiken. Dat heeft hij ook gedaan. Door niet te vermelden dat het om zijn eigen rekeningnummer ging, heeft hij [betrokkene 2] in de veronderstelling gebracht dat het om het rekeningnummer van Stad Rotterdam Verzekeringen ging. Ook voor dit feit geldt dat het slachtoffer mede tot de afgifte is bewogen door de vertrouwenwekkende omstandigheid dat verdachte verzekeringsadviseur bij [A] was."
2.3.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof ten laste van de verdachte onder 8 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 juli 2005 tot en met 12 april 2006 te Uithoorn en/of Amsterdam en/of Purmerend, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 6] heeft bewogen tot de afgifte van € 4l.500,=, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- als adviseur en buitendienstmedewerker van assurantiekantoor [C] voornoemde [betrokkene 6] geadviseerd bij het afsluiten van een levensverzekering, bij Fortis ASR, en
- voornoemde [betrokkene 6] geadviseerd voornoemde levensverzekering vol te storten, en
- voornoemde [betrokkene 6] per faxbericht medegedeeld voornoemd bedrag ter volstorting van voornoemde levensverzekering over te maken op rekeningnummer [002] zijnde een rekeningnummer ten name van [betrokkene 4] en/of [verdachte], waarbij [betrokkene 6] in de veronderstelling is gebracht dat voornoemd rekeningnummer dat van Fortis ASR was, waardoor voornoemde [betrokkene 6] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.3.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"24. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer 2007179585-66 (ordner deel pagina's 020319 t/m 020322), opgemaakt op 12 april 2008 door [verbalisant 1], inspecteur van politie voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 6]:
Hierbij doe ik aangifte terzake oplichting c.q. verduistering contra mijn (ex-) verzekeringsadviseur genaamd [verdachte], wonende te [woonplaats]. Mijn zuster [betrokkene 7] heeft [verdachte] in 1997 leren kennen en hij werd haar verzekeringsadviseur. Toen ik een huis ging kopen, werd [verdachte] ook mijn verzekeringsadviseur. Ik had in 2002 een huurhuis aan de Kennedylaan te Amsterdam, waarbij [verdachte], toen dat huis te koop werd aangeboden, voor mij de hypotheek heeft geregeld. Daarbij heb ik ook een levensverzekering genomen, zijnde polisnummer [003], welke liep bij Stad Rotterdam wat later gewijzigd werd in Fortis/ASR te Utrecht. Deze levensverzekering heb ik omstreeks april/mei 2006 beëindigd. Deze beëindiging was omdat ik een nieuw huis had gekocht aan de [d-straat 1] te Uithoorn in 2005. Daar heb ik toen ook een nieuwe levensverzekering genomen bij de Fortis, nummer [004], welke op 1 oktober 2005 gestart is. Toen mijn huis te Amsterdam verkocht was, had ik wat geld over en besloot ik, na overleg met [verdachte], mijn levensverzekering vol te storten. In april 2006 heb ik een bedrag overgemaakt op het door [verdachte] opgegeven banknummer [002] ten bedrage van € 41.500.= met vermelding afbetaling levensverzekering met het polisnummer [004]. Na een dag of drie belde [verdachte] op met de mededeling dat hij abusievelijk het verkeerde rekeningnummer had opgegeven en dat het op zijn rekening gestort was.
[verdachte] zou het doorstorten naar de Fortis. Op een bepaald moment kreeg ik correspondentie van de Fortis, dat er nog geen betaling was gedaan. Toen heb ik [verdachte] opgebeld en ermee geconfronteerd. Ook kreeg ik een incassobureau aan de deur. Ik vroeg aan [verdachte] of hij het geregeld had, waarop [verdachte] zei: "Foutje van de Fortis, komt wel goed!" Ik had er het volste vertrouwen in. Ik heb er nimmer over nagedacht dat [verdachte] de € 41.500.= niet gestort zou hebben.
Begin maart heb ik diverse malen [verdachte] gebeld, maar kon hem niet te pakken krijgen. Op 12 maart 2008 ontving ik een mededeling van Fortis/ASR dat mijn levensverzekering geroyeerd was. Ik heb toen direct [verdachte] gebeld, maar kreeg hem niet te pakken. Ik voel mij verschrikkelijk belazerd door iemand die ik echt voor 100 procent vertrouw en nooit zou verdenken van geld achterover drukken. Ik ben boos en vooral teleurgesteld. Ik doe hierbij dan ook aangifte terzake oplichting en/of verduistering. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
25. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer 2007179585-70 (ordner deel 2, pagina's 040060 t/m 040061), opgemaakt op 13 mei 2008 door [verbalisant 6], hoofdagent van politie voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van verdachte:
(...)
VRAAG: Wat kunt u mij vertellen over [betrokkene 6], die aangifte heeft gedaan tegen u betreffende een bedrag van € 41.500,-?
ANTWOORD: Zij heeft het bedrag op mijn privérekening gestort. Daar moest de premie van de verzekering van betaald worden.
(....)
VRAAG: Wat is er met dat geldbedrag gedaan?
Antwoord: daar zijn gewoon rekeningen van betaald, het is gaandeweg opgegaan. (....)
VRAAG: Het geld is dus niet direct overgemaakt op de bankrekening van het bedrijf en vermelde doel waarvoor het bestemd was?
ANTWOORD: Nee."
2.3.3.
Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De feiten
[betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6]), woonachtig te [woonplaats], besluit in 2006, in overleg met verdachte, die in 2002 al financiële zaken voor haar heeft gedaan, de door verdachte voor haar geregelde levensverzekering vol te storten. Op 12 april 2006 maakt zij een bedrag van € 41.500,- over op het door verdachte per faxbericht opgegeven rekeningnummer [002], dat op naam van [betrokkene 4] en/of verdachte staat.
Oordeel van het hof
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het een vergissing was dat het bedrag van [betrokkene 6] op zijn eigen rekening werd gestort. Omdat hij zich dit niet tijdig heeft gerealiseerd, is het bedrag besteed aan het betalen van rekeningen.
Het hof betrekt bij zijn oordeel het volgende.
Uit de verklaring van [betrokkene 6] blijkt dat verdachte haar enkele dagen na de overboeking belde met de mededeling dat het bedrag op zijn eigen rekening was gestort en dat hij het zou doorstorten naar Fortis.
Dat verdachte zich de overboeking niet zou hebben gerealiseerd, is ongeloofwaardig, gelet op de gelijkenis met de gebeurtenissen die zich, zoals besproken bij feit 7, enkele maanden later hebben voorgedaan. Ook ten aanzien van dit feit is bewezen dat verdachte bij het advies het oogmerk had het bedrag voor zichzelf te kunnen gebruiken, wat hij vervolgens heeft gedaan. En ook voor dit feit geldt dat het slachtoffer mede tot de afgifte is bewogen door de vertrouwenwekkende omstandigheid dat verdachte verzekeringsadviseur was, toentertijd bij [C]."
2.4.
Voorts heeft het Hof met betrekking tot onder meer het onder 7 en onder 8 bewezenverklaarde het volgende overwogen:
"In zijn weergegeven oordelen dat verdachte het oogmerk van bevoordeling had, wordt het hof gesterkt door het zichtbare gedragspatroon, waarin verdachte telken male onder valse voorwendselen bedragen leent of op rekeningen laat storten en deze geldbedragen vervolgens ten eigen nutte aanwendt."

3.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 6, onder 7 en onder 8 ontoereikend is gemotiveerd voor zover telkens inhoudende dat sprake is van een "samenweefsel van verdichtsels".
4.2.
Art. 326 (oud) Sr luidt:
"Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met (...)"
4.3.
De tenlastelegging onder 6, 7 en 8 is toegesneden op deze bepaling. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "samenweefsel van verdichtsels" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan dezelfde in die bepaling voorkomende uitdrukking.
4.4.
Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot afgifte van een goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer. (Vgl. HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011: BQ8600, NJ 2012/279.)
4.5.
Uit de bewijsvoering van het Hof kan worden afgeleid dat het Hof bij zijn oordeel dat [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] alsmede [betrokkene 6], ieder voor zich, door een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot afgifte van het in de onderscheiden bewezenverklaringen vermelde geldbedrag, heeft betrokken de vertrouwensrelatie waarin zij stonden tot de verdachte in zijn hoedanigheid van verzekeringsadviseur. De bewijsvoering houdt in dat verband in dat de verdachte telkens betrokken is geweest bij het concrete advies een beschikbaar komend geldbedrag door tussenkomst van hem of van het assurantiekantoor waaraan hij was verbonden, te benutten voor het afsluiten, aflossen of volstorten van een verzekeringspolis. Voorts volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte telkens specifieke mededelingen heeft gedaan over de wijze waarop de daarvoor benodigde betaling aan de verschillende verzekerings-maatschappijen zou moeten plaatsvinden, terwijl hij in werkelijkheid die betalingen voor zichzelf aanwendde. Ten slotte heeft het Hof in de context van de bewezenverklaring van (onder meer) feit 7 en feit 8 betekenis toegekend aan "het zichtbare gedragspatroon, waarin verdachte telkenmale onder valse voorwendselen bedragen leent of op rekeningen laat storten en deze geldbedragen vervolgens ten eigen nutte aanwendt". Mede gelet op hetgeen onder 4.4 is vooropgesteld geeft het oordeel van het Hof ten aanzien van (telkens) de bewezenverklaring van een "samenweefsel van verdichtsels", waarin besloten ligt het oordeel dat telkens sprake is van meer dan een enkele leugenachtige mededeling, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is voorts toereikend gemotiveerd.
4.6.
Het middel faalt.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, N. Jörg, V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 februari 2015.