Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De feiten
Overboeking door [betrokkene 1]
(hierna: [betrokkene 1]) wordt op 1 december 2000 ontslagen door zijn werkgever [B] BV (hierna: [B]), gevestigd te Gemert. In de ontslagprocedure krijgt [betrokkene 1] bij vonnis van de kantonrechter te Sneek een bedrag van f 124.554,75 toegewezen. Omdat verdachte de verzekeringsadviseur van [betrokkene 1] is, vraagt [betrokkene 1] verdachte in verband met het geldbedrag om advies. Verdachte adviseert het bedrag direct naar [A] over te (laten) maken ten behoeve van een pensioenvoorziening voor [betrokkene 1]. Deze directe overboeking is voor [betrokkene 1] ook fiscaal aantrekkelijk. De overboeking vindt nog in hetzelfde jaar, 2000, plaats.
Oordeel van het hof
Bij de beoordeling acht het hof het volgende aangaande de financiële situatie van verdachte van belang.
In het dossier bevinden zich drie (in het najaar van 1999) gedateerde en door verdachte ondertekende schuldbekentenissen aan [A]. Deze schuldbekentenissen zien op bedragen van respectievelijk f 10.000,- f 12.000,- en f 25.000,11.
Verdachte heeft in 1997 een boot voor f 425.000,- en in 1999 een woning voor f 995.000,- gekocht. In verband daarmee is hij telkens, samen met zijn partner, hypothecaire leningen aangegaan, in het geval van de woning ter waarde van f 1.500.000,- vanwege onder meer bijkomende verbouwingskosten. De partner van verdachte ontvangt sinds begin jaren tachtig een WAO-uitkering. Verdachte verdiende bij het aangaan van de hypotheken f 200.000,- per jaar. Verdachte erkent bij verhoor dat de hypotheeklast niet in verhouding staat tot de inkomsten.
Verdachte ging tot en met 2006 wekelijks naar het casino om te gokken en hij is met dat doel in 2001 in Las Vegas geweest.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij al vrij snel na zijn intrede als vennoot van [A] in 2000 merkte dat verdachte ongeoorloofd beperkte bedragen uit [A] opnam voor privédoeleinden. [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte altijd heel veel geld nodig had en dat verdachte bij de Garanti Bank, die eind 2000 uit [A] stapte, door privéopnames ontstane schulden heeft moeten omzetten in een persoonlijke lening.
Op basis van het voorgaande is de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij ten tijde van de overboeking door [B] normaal aan zijn financiële verplichtingen kon voldoen, onaannemelijk.
Voorts zijn de volgende bewijsmiddelen van belang.
Relevante bewijsmiddelen
[betrokkene 1] heeft verklaard dat onderdeel van de afspraak met verdachte was dat het bedrag na ontvangst door [A] in het kader van een direct ingaande lijfrente bij een pensioenverzekeraar zou worden ondergebracht.
[getuige 2] en [getuige 1] hebben verklaard dat het vaker voorkwam dat verdachte over stortingen die op de rekening van [A] binnenkwamen, achteraf meldde dat het ging om door hem geleend geld. Voorts bevindt zich in het dossier een schuldbekentenis van verdachte gedateerd 21 augustus 2001. Daarin verklaart verdachte dat hij een bedrag van f 80.000,-, dat eigendom is van [betrokkene 1] en dat [betrokkene 1] volgens afspraak tussen verdachte en [betrokkene 1] op de rekening van [A] heeft gestort, van die rekening heeft opgenomen. De schuldbekentenis is door verdachte, [getuige 2] en [getuige 1] ondertekend.
Het door [B] overgeboekte bedrag is, zo heeft ook verdachte ter terechtzitting bevestigd, nimmer doorgestort naar een pensioenverzekeraar.
Conclusie van het hof
Voorop staat dat het advies van verdachte een bedrag, zeker een bedrag van deze omvang, van een klant op een gewone rekening, dat wil zeggen niet een separate zogenaamde derdengeldenrekening, van zijn bedrijf te laten storten zonder meer opmerkelijk te noemen is. Bij een dergelijke toch bijzondere storting door een klant lag het op de weg van verdachte zijn medevennoten van de aard, herkomst en bestemming van de overboeking op de hoogte te stellen, teneinde te voorkomen dat [A] het geld zou gebruiken. Van een dergelijke mededeling blijkt echter uit de verklaringen van verdachte noch uit die van [getuige 2] en [getuige 1].
Uit die omstandigheid en de overige genoemde bewijsmiddelen, gezamenlijk en in onderlinge samenhang bezien, valt af te leiden dat verdachte, op het moment dat hij [betrokkene 1] het advies gaf, het oogmerk had zelf over dit geld te beschikken en het te gebruiken - wat hij ook heeft gedaan -. Zijn toezegging dat hij het bedrag ten behoeve van een pensioenvoorziening naar een pensioenverzekeraar zou doorstorten, was dus een leugen. [betrokkene 1] werd echter niet, zoals de raadsman heeft betoogd, door die enkele leugen bewogen tot overboeking, maar ook door de omstandigheid dat verdachte de verzekeringsadviseur van [betrokkene 1] was en dat al een periode naar tevredenheid was geweest. Dat was verdachte ook in werkelijkheid - er was dus geen sprake van een valse hoedanigheid - maar juist doordat verdachte de leugenachtige toezegging onder die vertrouwenwekkende omstandigheid deed, werd [betrokkene 1] bewogen tot afgifte van het geldbedrag. Daardoor is sprake is van een constructie die zich juridisch laat duiden als een samenweefsel van verdichtsels.
Het verweer van de raadsman dat [A] en niet verdachte is bevoordeeld, verwerpt het hof omdat verdachte, zoals uit het voorgaande blijkt, wel voordeel heeft genoten. Afgezien daarvan geldt dat bevoordeling van verdachte zelf, geen vereiste is voor bewezenverklaring van oplichting."