Parketnummer : 20-003870-18
Uitspraak : 22 oktober 2020
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 november 2018 in de strafzaak met parketnummer 04-990001-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [verdachte] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ (feit 1 primair) en ‘feitelijk leiding geven aan witwassen, meermalen gepleegd’ (feit 2 primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, tenlastegelegd dat:
1. primair.
hij op of omstreeks 28 oktober 2003 en/of op of omstreeks 30 maart 2004, in elk geval op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand oktober 2003 tot en met de maand april 2004, in de gemeente(n) Roermond en/of Leudal en/of 's-Hertogenbosch en/of Tilburg, althans (elders) in Nederland, (telkens)
A. een overeenkomst tussen enerzijds [rechtspersoon 1] (verder te noemen [rechtspersoon 1] ) en anderzijds [rechtspersoon 2] (verder te noemen [rechtspersoon 2] ), ter zake – zakelijk weergegeven – (onder meer) een betalingsverplichting en/of een verschuldigdheid van [rechtspersoon 1] jegens [rechtspersoon 2] van € 136.134,00 (fl. 300.000,00) voor het tot stand komen van een (ontwikkelings)overeenkomst tussen [rechtspersoon 3] en het [rechtspersoon 4] (D-061-1) en/of
B. een overeenkomst tussen enerzijds [rechtspersoon 5] (verder te noemen [rechtspersoon 5] ) (vertegenwoordigd door haar vennoten [rechtspersoon 6] en [rechtspersoon 7] ) en anderzijds [rechtspersoon 2] (vertegenwoordigd door [verdachte] , zijnde hij, verdachte, en [persoon 2] ), ter zake – zakelijk weergegeven – (onder meer) een betalingsverplichting en/of verschuldigdheid van € 2.586.547,00 (fl. 5.700.000,00) van [rechtspersoon 5] jegens [rechtspersoon 2] voor bemiddeling en inspanning die [rechtspersoon 2] heeft verricht als gevolg waarvan een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen tussen [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 4] en/of voor de afhandeling van de in het bezit van [rechtspersoon 2] zijnde bouwclaim ter zake van het project Eurocenter te Amsterdam, welke bouwclaim voorziet in de bouw van een woontoren en twee kantoortorens (D-060-1),
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, immers heeft hij, verdachte, alstoen aldaar (telkens) opzettelijk valselijk
A. genoemde overeenkomst onder A (mede) voorzien van zijn, verdachtes, handtekening en/of van een of meer van zijn, verdachtes, para(a)f(en) (namens [rechtspersoon 2] ) ter bevestiging van de juistheid van het daarin gestelde, terwijl in die overeenkomst valselijk en/of in strijd met de waarheid was opgenomen – zakelijk weergegeven – dat
* [rechtspersoon 2] bemiddeling en inspanning heeft verricht/zal verrichten als gevolg waarvan tussen [rechtspersoon 3] / [rechtspersoon 8] en [rechtspersoon 4] een overeenkomst tot stand zal komen, terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 2] geen enkele bemiddeling en/of inspanning zoals genoemd heeft verricht/zal verrichten, dan wel geen bemiddeling en/of inspanning heeft verricht/zal verrichten bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen [rechtspersoon 3] / [rechtspersoon 8] en [rechtspersoon 4] en/of
* [rechtspersoon 1] zich zal inspannen dat de bouwopdracht inzake het project Eurocenter wordt verstrekt aan een nader door het [rechtspersoon 4] aan te wijzen aannemer en/of aannemerscombinatie, terwijl [rechtspersoon 1] in werkelijkheid geen inspanningen zoals genoemd zou gaan verrichten, dan wel hij, verdachte, ten tijde van de ondertekening en/of parafering(en) van de overeenkomst wist dat [rechtspersoon 1] geen inspanningen zoals genoemd zou gaan verrichten en/of
* [rechtspersoon 2] bij het tot stand komen van de in de overeenkomst bedoelde bouwopdracht aanspraken kan doen gelden op vergoedingen bij de alsdan aangewezen en acterende aannemer, terwijl in werkelijkheid er geen sprake van was dat [rechtspersoon 2] dergelijke aanspraken kon doen gelden en/of zou kunnen doen gelden en/of
* [rechtspersoon 1] voor het tot stand komen van de (ontwikkelings)overeenkomst tussen [rechtspersoon 3] en het [rechtspersoon 4] een betalingsverplichting heeft tegenover en/of een bedrag verschuldigd is aan [rechtspersoon 2] van € 136.134,00 (fl. 300.000,00), terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 1] ter zake geen enkele betalingsverplichting had tegenover [rechtspersoon 2] en/of ter zake geen enkel bedrag verschuldigd was aan [rechtspersoon 2] en/of
B. genoemde overeenkomst onder B (mede) voorzien van zijn, verdachtes, handtekening en/of van een of meer van zijn, verdachtes, para(a)f(en) (namens [rechtspersoon 2] ) ter bevestiging van de juistheid van het daarin gestelde, terwijl in die overeenkomst valselijk en/of in strijd met de waarheid was opgenomen – zakelijk weergegeven – dat
* [rechtspersoon 2] bemiddeling en inspanning heeft verricht als gevolg waarvan tussen [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 4] een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen, terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 2] geen enkele bemiddeling en/of inspanning zoals genoemd heeft verricht, dan wel geen bemiddeling en/of inspanning heeft verricht bij de totstandkoming van de ontwikkelovereenkomst tussen [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 4] en/of
* [rechtspersoon 2] een bouwclaim ter zake van het project Eurocenter in haar bezit heeft die zij te gelde wenst te maken, terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 2] geen bouwclaim en/of geen (zakelijke) rechten bezit en/of kan doen gelden ter zake van het project Eurocenter en/of
* [rechtspersoon 5] , ter zake voornoemde bemiddeling en inspanning en/of voornoemde afhandeling van een bouwclaim, tegenover [rechtspersoon 2] een betalingsverplichting heeft en/of een bedrag verschuldigd is aan [rechtspersoon 2] van € 2.586.547,00 (fl. 5.700.000,00), terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 5] ter zake geen enkele betalingsverplichting had tegenover [rechtspersoon 2] en/of ter zake geen enkel bedrag verschuldigd was aan [rechtspersoon 2] ,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een ander of anderen te doen gebruiken;
1.
subsidiair.
hij op of omstreeks 28 oktober 2003 en/of op of omstreeks 30 maart 2004, in elk geval op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand oktober 2003 tot en met de maand maart 2004, te Herten in de gemeente Roermond en/of te Haelen in de gemeente Leudal en/of in de gemeente(n) 's-Hertogenbosch en/of Tilburg, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens)
A - een overeenkomst tussen enerzijds [rechtspersoon 1] (verder te noemen [rechtspersoon 1] ) en anderzijds [rechtspersoon 2] (verder te noemen [rechtspersoon 2] ), ter zake – zakelijk weergegeven – een te betalen vergoeding van € 136.134,00 (fl. 300.000,00) voor de bemiddeling en inspanning die [rechtspersoon 2] heeft verricht / zal verrichten als gevolg waarvan een (ontwikkelings)overeenkomst tot stand zal komen tussen [rechtspersoon 3] / [rechtspersoon 8] en [rechtspersoon 4] (D-061-1) en/of
B - een overeenkomst tussen enerzijds [rechtspersoon 5] (vertegenwoordigd door haar vennoten [rechtspersoon 6] en [rechtspersoon 7] ) en anderzijds [rechtspersoon 2] (vertegenwoordigd door haar directeuren [verdachte] , zijnde hij, verdachte, en [persoon 2] ) ter zake – zakelijk weergegeven – een te betalen vergoeding van € 2.586.547,00 (fl. 5.700.000,00) van [rechtspersoon 5] jegens [rechtspersoon 2] voor de bemiddeling en inspanning die [rechtspersoon 2] heeft verricht als gevolg waarvan een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen tussen [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 4] en/of voor de afhandeling van de in het bezit van [rechtspersoon 2] zijnde bouwclaim ter zake van het project Eurocenter te Amsterdam, welke bouwclaim voorziet in de bouw van een woontoren en twee kantoortorens (D-060-1),
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) valselijk en in strijd met de waarheid
A - in genoemde overeenkomst onder A opgenomen dat – zakelijk weergegeven –
- [rechtspersoon 2] bemiddeling en inspanning heeft verricht / zal verrichten als gevolg waarvan tussen [rechtspersoon 3] / [rechtspersoon 8] en [rechtspersoon 4] een overeenkomst tot stand zal komen, terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 2] geen enkele bemiddeling en/of inspanning zoals genoemd heeft verricht / zal verrichten, dan wel geen bemiddeling en/of inspanning heeft verricht / zal verrichten bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen [rechtspersoon 3] / [rechtspersoon 8] en [rechtspersoon 4] en/of
- [rechtspersoon 1] zich zal inspannen dat de bouwopdracht inzake het project Eurocenter wordt verstrekt aan een nader door het [rechtspersoon 4] aan te wijzen aannemer en/of aannemerscombinatie, terwijl [rechtspersoon 1] in werkelijkheid geen inspanningen zoals genoemd zou gaan verrichten, dan wel [rechtspersoon 2] en/of haar mededader(s) ten tijde van de opstelling en ondertekening van de overeenkomst onder A voornoemd wist(en) dat [rechtspersoon 1] geen inspanningen zoals genoemd zou gaan verrichten en/of
B - in genoemde overeenkomst onder B opgenomen dat – zakelijk weergegeven –
- [rechtspersoon 2] bemiddeling en inspanning heeft verricht als gevolg waarvan tussen [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 4] een ontwikkelovereenkomst is gesloten, terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 2] geen enkele bemiddeling en/of inspanning zoals genoemd heeft verricht, dan wel geen bemiddeling en/of inspanning heeft verricht bij de totstandkoming van de ontwikkelovereenkomst tussen [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 4] en/of
- [rechtspersoon 2] een bouwclaim ter zake van het project Eurocenter in haar bezit heeft, terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 2] geen (zakelijke) rechten kan doen gelden ten aanzien van het project Eurocenter en/of ten overstaan van [rechtspersoon 5] , althans geen bouwclaim en/of geen rechten en/of bouwclaim heeft ter waarde van de overeengekomen vergoeding van € 2.586.547,00 (fl. 5.700.000,00),
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2 primair.
[rechtspersoon 2] (verder te noemen [rechtspersoon 2] ) op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand oktober 2003 tot en met de maand februari 2005 in de gemeente(n) Roermond en/of Leudal en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) van (een) voorwerp(en) de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) was en/of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had
en/of (van) die/dat voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of heeft gebruik gemaakt,
immers heeft/hebben [rechtspersoon 2] en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) een of meer geldbedrag(en) tot een totaal bedrag groot € 4.722.681,00 excl. BTW of daaromtrent (bestaande uit (respectievelijk) de/het bedrag(en) groot EUR 136.134,00 en/of € 2.586.547,00 en/of € 2.000.000,00 (p. 0052 proces-verbaal), in elk geval een of meer geldbedrag(en), (telkens) op de bankrekening met nummer 658455494 van [rechtspersoon 2] ontvangen van (respectievelijk) [rechtspersoon 4] en/of [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 1] en/of (vervolgens) op voornoemde bankrekening van [rechtspersoon 2] gehouden als ((een) ogenschijnlijk rechtmatige) betaling(en) van (een) facturering(en) ter nakoming van/naar aanleiding van een of meer valse of vervalste overeenkomst(en) en/of valse of vervalste brieven/brief (D-061-1, D-033 en D-060-1),
terwijl [rechtspersoon 2] en/of haar medeverdachte(n) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
2
subsidiair.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand oktober 2003 tot en met de maand februari 2005 in de gemeente(n) Roermond en/of Leudal en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) van (een) voorwerp(en) de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) was en/of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had
en/of (van) die/dat voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of heeft gebruik gemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) een of meer geldbedrag(en) tot een totaal bedrag groot € 4.722.681,00 excl. BTW of daaromtrent (bestaande uit (respectievelijk) de/het bedrag(en) groot € 136.134,00 en/of € 2.586.547,00 en/of € 2.000.000,00 (p. 0052 proces-verbaal), in elk geval een of meer geldbedrag(en), (telkens) op de bankrekening met nummer 658455494 van [rechtspersoon 2] (verder te noemen [rechtspersoon 2] ) ontvangen van (respectievelijk) [rechtspersoon 4] en/of [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 1] en/of (vervolgens) op voornoemde bankrekening van [rechtspersoon 2] gehouden, als ((een) ogenschijnlijk rechtmatige) betaling(en) van (een) facturering(en) ter nakoming van/naar aanleiding van een of meer valse of vervalste overeenkomst(en) en/of valse of vervalste brieven/brief (D-061-1, D-033 en D-060-1),
terwijl hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft een aantal verweren gevoerd als verwoord in de pleitnotitie die zien op de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie als rechtsgevolg op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Het hof stelt dienaangaande het volgende voorop.
Art. 359a Sv houdt – voor zover hier toepasselijk – in dat de strafrechter, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, kan bepalen dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. Een vormverzuim kan worden omschreven als het niet naleven van strafprocesrechtelijke geschreven en ongeschreven vormvoorschriften. Bij de beoordeling van een vermeend vormverzuim houdt de strafrechter rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Voor wat betreft het belang dat door het vormverzuim is geschonden, geldt als uitgangspunt dat het belang van de verdachte geschonden dient te zijn en niet dat van een ander. Ter zake van de beoordeling van de ernst van het verzuim zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan en kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. Bij de beoordeling van het nadeel is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
De Hoge Raad heeft in bestendige jurisprudentie uitgemaakt dat niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Er moet dan echter sprake zijn van een zodanig ernstig verzuim dat niet volstaan kan worden met bijvoorbeeld strafverlaging of bewijsuitsluiting. Bijvoorbeeld in geval een vervolging heeft plaatsgevonden in flagrante strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde (vgl. HR 19 december 1995, NJ 1996, 249 en HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, rov. 3.6.5.). Bij een inbreuk op de verdedigingsrechten die niet onder het bereik van art. 359a Sv valt, komt de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie niet in aanmerking, behoudens in het uitzonderlijke geval dat die inbreuk van dien aard is en zodanig ernstig dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM. Daarbij verdient opmerking dat het in de eerste plaats moet gaan om een inbreuk die onherstelbaar is en die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Bovendien moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen – in de bewoordingen van het EHRM – dat "the proceedings as a whole were not fair" (vgl. HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2059, rov. 2.3.3 en 2.3.4.). Ten slotte kan een de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie als rechtsgevolg in beeld komen indien is gehandeld in strijd met de grondslagen van het strafproces (m.n. verdeling van bevoegdheden OM/rechter) en dat dan zelfs in geval er niet verwijtbaar is gehandeld en zonder schending van de belangen van verdachte (vgl. HR 1 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1143/NJ 1999/567, rov. 3.6-3.8 en HR 3 juli 2001, ECLI:NL:HR:AB2732, rov. 3.4 en 3.6). Het eerste deel van de verweren van de verdediging (tot en met punt 125, pagina 20 van de pleitnotitie) heeft betrekking op de handelwijze van het Openbaar Ministerie in het kader van door verdachte gevoerde art. 36 Sv procedures.
Artikel 36 lid 1 Sv (oud) houdt, voor zover van belang, het volgende in:
Wordt eene vervolging niet voortgezet, dan kan het gerecht in feitelijken aanleg, voor hetwelk de zaak het laatst werd vervolgd, op het verzoek van den verdachte of op voordracht van de rechter-commissaris op de voet van artikel 180, verklaren dat de zaak geëindigd is.
In casu zijn door de verdachte meerdere verzoeken ex art. 36 Sv (oud) aangespannen.
Het hof overweegt dat op basis van artikel 359a Sv het hof, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, hiervan de gevolgen kan bepalen. Echter, het hof oordeelt dat de procedure van art. 36 Sv (oud – naar huidig recht art. 29f Sv) een andere is. De functie die art. 36 Sv (oud) had om te voorzien in een officiële vaststelling van het beëindigd zijn van de vervolging met het oog op de daaraan verbonden rechtsgevolgen, is veranderd en ziet tegenwoordig meer op het ter discussie stellen van het gebrek aan voortvarendheid bij het verrichten van het noodzakelijke opsporingsonderzoek en de vraag of de redelijke termijn is geschonden (vgl. de cassatie in het belang der wet door AG Knigge van 28 mei 2019, ECLI:NL:PHR:2019:575 en HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1472). Echter, in de zelfstandige (raadkamer)procedure van art. 36 Sv (oud) staan daarbij in beginsel niet de vragen van art. 350 Sv ter zake van het strafbare feit en de mogelijk strafbare verdachte centraal. Het hof acht dan ook vermeende verzuimen in dezen niet relevant in het kader van de beantwoording van de vraag ter zake de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de onderhavige zaak waar de genoemde vragen van art. 350 Sv wel centraal staan. Nu genoemde procedure naar de mening van het hof los staat van het onderhavige onderzoek, kunnen eventuele omissies die in het kader van deze procedure zijn opgetreden niet leiden tot de in art. 359a Sv genoemde gevolgen, waaronder eventuele niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het hof gaat dan ook aan alle verweren die met deze procedure samenhangen voorbij.
Het tweede onderdeel van de niet-ontvankelijkheidsverweren (tot punt 151, p. 24) wordt benoemd als schending van het beginsel van zuiverheid van oogmerk en heeft betrekking op de vraag of het onderzoek Clematis in 2011 is aangevangen, zoals door het Openbaar Ministerie is betoogd, of reeds in 2008, zoals door de verdediging is betoogd, nu verdachte al in 2008 door de politie is bevraagd. Het hof constateert dat het hier aan de orde zijnde punt uitsluitend betrekking heeft op de lengte van de procedure. Wanneer de stelling van de raadsman juist is, zou de procedure en daarmee de redelijke termijn al in 2008 zijn ingegaan, en uitgaande van het standpunt van het Openbaar Ministerie in 2011.
Het derde onderdeel van de niet-ontvankelijkheidsverweren heeft betrekking op de overschrijding van de redelijke termijn (onderdelen 163 t/m 209, p. 31).
Naar aanleiding van de verweren genoemd in het tweede en derde onderdeel overweegt het hof het volgende.
Naar het oordeel van het hof is de duur van de strafprocedure geen reden die er toe kan leiden dat het Openbaar Ministerie niet meer kan worden ontvangen in de strafvervolging. Overschrijding van de redelijke termijn leidt gezien bestendige jurisprudentie immers in beginsel niet tot niet-ontvankelijkverklaring, ook niet in uitzonderlijke gevallen (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.21 en meer recent HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1472, rov. 4.6.1). Of deze procedure nu een aanvang heeft genomen in 2008 of in 2011, maakt voor de vraag van de niet-ontvankelijkheid op grond van al dan niet overschrijding van de redelijke termijn dan ook niet uit. De strekking van het in artikel 6 van het EVRM neergelegde vereiste van behandeling binnen een redelijke termijn is dat de verdachte niet te lang in onzekerheid verkeert omtrent de uitkomst van zijn zaak. Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat politie of justitie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte hebben aangestuurd op een lang tijdsverloop, is dat naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Nu het hof naast de overschrijding van de redelijke termijn geen vormverzuimen constateert, komt het onderdeel van het betoog van de raadsman dat gewijd is aan de mogelijkheid dat een overschrijding van de redelijke termijn in combinatie moet worden gezien met andere vormverzuimen, niet aan de orde.
Bij de bespreking van de redelijke termijn komt het hof op het punt van de aanvang van de redelijke termijn nog terug.
Het hof verwerpt alle verweren betreffende de vraag of het Openbaar Ministerie in zijn vervolging in hoger beroep kan worden ontvangen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair.
hij op tijdstippen in de periode van de maand oktober 2003 tot en met de maand april 2004 in Nederland
A. een overeenkomst tussen enerzijds [rechtspersoon 1] (verder te noemen [rechtspersoon 1] ) en anderzijds [rechtspersoon 2] (verder te noemen [rechtspersoon 2] ), ter zake – zakelijk weergegeven – (onder meer) een betalingsverplichting en/of een verschuldigdheid van [rechtspersoon 1] jegens [rechtspersoon 2] van € 136.134,00 (fl. 300.000,00) voor het tot stand komen van een (ontwikkelings)overeenkomst tussen [rechtspersoon 3] en het [rechtspersoon 4] (D-061-1) en
B. een overeenkomst tussen enerzijds [rechtspersoon 5] (verder te noemen [rechtspersoon 5] ) (vertegenwoordigd door haar vennoten [rechtspersoon 6] en [rechtspersoon 7] ) en anderzijds [rechtspersoon 2] (vertegenwoordigd door [verdachte] , zijnde hij, verdachte, en [persoon 2] ) ter zake – zakelijk weergegeven – (onder meer) een betalingsverplichting en/of verschuldigdheid van € 2.586.547,00 (fl. 5.700.000,00) van [rechtspersoon 5] jegens [rechtspersoon 2] voor bemiddeling en inspanning die [rechtspersoon 2] heeft verricht als gevolg waarvan een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen tussen [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 4] en/of voor de afhandeling van de in het bezit van [rechtspersoon 2] zijnde bouwclaim ter zake van het project Eurocenter te Amsterdam, welke bouwclaim voorziet in de bouw van een woontoren en twee kantoortorens (D-060-1),
zijnde telkens een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, alstoen aldaar opzettelijk valselijk
A. genoemde overeenkomst onder A voorzien van zijn, verdachtes, handtekening en van zijn, verdachtes, paraaf (namens [rechtspersoon 2] ) ter bevestiging van de juistheid van het daarin gestelde, terwijl in die overeenkomst valselijk en in strijd met de waarheid was opgenomen – zakelijk weergegeven – dat
* [rechtspersoon 2] bemiddeling en inspanning heeft verricht/zal verrichten als gevolg waarvan tussen [rechtspersoon 3] / [rechtspersoon 8] en [rechtspersoon 4] een overeenkomst tot stand zal komen, terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 2] geen enkele bemiddeling en/of inspanning zoals genoemd heeft verricht/zal verrichten, dan wel geen bemiddeling en/of inspanning heeft verricht/zal verrichten bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen [rechtspersoon 3] / [rechtspersoon 8] en [rechtspersoon 4] en
* [rechtspersoon 1] zich zal inspannen dat de bouwopdracht inzake het project Eurocenter wordt verstrekt aan een nader door het [rechtspersoon 4] aan te wijzen aannemer en/of aannemerscombinatie, terwijl [rechtspersoon 1] in werkelijkheid geen inspanningen zoals genoemd zou gaan verrichten, dan wel hij, verdachte, ten tijde van de ondertekening en/of parafering(en) van de overeenkomst wist dat [rechtspersoon 1] geen inspanningen zoals genoemd zou gaan verrichten en
* [rechtspersoon 2] bij het tot stand komen van de in de overeenkomst bedoelde bouwopdracht aanspraken kan doen gelden op vergoedingen bij de alsdan aangewezen en acterende aannemer, terwijl in werkelijkheid er geen sprake van was dat [rechtspersoon 2] dergelijke aanspraken kon doen gelden en/of zou kunnen doen gelden en
* [rechtspersoon 1] voor het tot stand komen van de (ontwikkelings)overeenkomst tussen [rechtspersoon 3] en het [rechtspersoon 4] een betalingsverplichting heeft tegenover en/of een bedrag verschuldigd is aan [rechtspersoon 2] van € 136.134,00 (fl. 300.000,00), terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 1] ter zake geen enkele betalingsverplichting had tegenover [rechtspersoon 2] en/of ter zake geen enkel bedrag verschuldigd was aan [rechtspersoon 2]
B. genoemde overeenkomst onder B voorzien van zijn, verdachtes, handtekening en van zijn, verdachtes, paraaf (namens [rechtspersoon 2] ) ter bevestiging van de juistheid van het daarin gestelde, terwijl in die overeenkomst valselijk en in strijd met de waarheid was opgenomen – zakelijk weergegeven – dat
* [rechtspersoon 2] bemiddeling en inspanning heeft verricht als gevolg waarvan tussen [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 4] een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen, terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 2] geen enkele bemiddeling en/of inspanning zoals genoemd heeft verricht, dan wel geen bemiddeling en/of inspanning heeft verricht bij de totstandkoming van de ontwikkelovereenkomst tussen [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 4] en
* [rechtspersoon 2] een bouwclaim ter zake van het project Eurocenter in haar bezit heeft die zij te gelde wenst te maken, terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 2] geen bouwclaim en/of geen (zakelijke) rechten bezit en/of kan doen gelden ter zake van het project Eurocenter en
* [rechtspersoon 5] , ter zake voornoemde bemiddeling en inspanning en/of voornoemde afhandeling van een bouwclaim, tegenover [rechtspersoon 2] een betalingsverplichting heeft en/of een bedrag verschuldigd is aan [rechtspersoon 2] van € 2.586.547,00 (fl. 5.700.000,00), terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 5] ter zake geen enkele betalingsverplichting had tegenover [rechtspersoon 2] en/of ter zake geen enkel bedrag verschuldigd was aan [rechtspersoon 2] ,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een ander of anderen te doen gebruiken;
2
primair.
[rechtspersoon 2] (verder te noemen [rechtspersoon 2] ) op tijdstippen in de periode van de maand oktober 2003 tot en met de maand februari 2005 in Nederland
van voorwerpen de werkelijke aard en herkomst heeft verborgen en verhuld en die voorwerpen heeft verworven en voorhanden heeft gehad, immers heeft [rechtspersoon 2] geldbedragen tot een totaalbedrag groot € 4.722.681,00 excl. BTW, bestaande uit respectievelijk de bedragen groot € 136.134,00 en € 2.586.547,00 en € 2.000.000,00 op de bankrekening met nummer 658455494 van [rechtspersoon 2] ontvangen van respectievelijk [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 5] en [rechtspersoon 1] en vervolgens op voornoemde bankrekening van [rechtspersoon 2] gehouden als ogenschijnlijk rechtmatige betalingen van factureringen ter nakoming van/naar aanleiding van valse overeenkomsten en/of valse brieven (D-061-1, D-033 en D-060-1),
terwijl [rechtspersoon 2] wist dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, telkens feitelijke leiding heeft gegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.