Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
manzijn eis gewijzigd in die zin dat hij thans vordert recht te doen overeenkomstig zijn standpunten als vermeld in het lichaam van zijn
“verandering cq concretisering van grieven althans vermeerdering en/of vermindering van eis tevens houdende overlegging van (aanvullende) producties”alsmede de vrouw in al haar vorderingen ten principale en/of in incident niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat haar deze vorderingen zullen worden ontzegd als zijnde ongegrond dan wel als zijnde niet of onvoldoende vaststaand of bewezen, behoudens voor zover de man die vorderingen (ten dele) in het lichaam van voornoemd stuk erkent.
vrouwheeft bij voornoemd H16 formulier van 21 augustus 2019 bezwaar gemaakt tegen de wijziging / vermeerdering van eis. Zij maakt bezwaar tegen “enige verandering van grieven” en tegen “enige vermeerdering van eis” Zij verwijst naar art. 347 Rv en de eisen van een goede procesorde en stelt dat in dit stadium van de procedure blijkens de wet geen plaats is voor een wijziging / vermeerdering van eis. Daarnaast maakt de vrouw bezwaar tegen het aantal en de aard van een aantal producties en het late tijdstip van verzending daarvan.
manheeft bij voornoemde brief van zijn advocaat van 23 augustus 2019 op de bezwaren van de vrouw gereageerd. Hij stelt dat de aanvullende producties en de verandering van eis tijdig zijn ingediend, althans binnen de termijn die in het landelijk procesreglement daarvoor stelt, te weten veertien dagen voor de geplande zitting. Daarnaast stelt de man dat het voor hem niet eerder mogelijk was om deze informatie te verzamelen en in het geding te brengen. De man kampt al langere tijd met gezondheidsproblemen. Hij heeft de ziekte van Bechterew en als gevolg daarvan heeft hij tijdens onderhavige procedure twee operaties ondergaan aan zijn heup. Deze ingrepen gingen gepaard met opnames en zeer intensieve revalidatie. Ook voert de man aan dat het niet zozeer om nieuwe informatie gaat maar om de verdere invulling van reeds langere tijd bekende vorderingen van de man door middel van nadere (betaal) bewijzen. De vrouw moet bekend worden geacht met de feiten. De man heeft al vanaf het begin van onderhavige procedure aangekondigd dat er een financiële analyse komt ter verduidelijking van zijn vorderingen. Ten slotte voert de man aan dat het debat in hoger beroep nog niet is gesloten en dat de comparitie juist dient om het hof nog nadere inlichtingen te verstrekken alsmede te bezien of een regeling tot de mogelijkheden behoort.
hofoverweegt als volgt.
“verandering cq concretisering van grieven althans vermeerdering en/of vermindering van eis”in strijd met de twee-conclusie-regel van art. 347 Rv en in strijd met de goede procesorde. Het betrokken stuk biedt onvoldoende inzicht in hetgeen de man ter beslissing voorlegt aan het hof, waarvoor het hof verwijst naar hetgeen het hiervóór heeft overwogen, en het is mede gelet op de omvang daarvan te kort voor de comparitie ingediend. De man heeft geen omstandigheden aangevoerd die een uitzondering op de twee conclusieregel rechtvaardigen. Ook hierom de dienen de veranderingen of concretiseringen van de grieven en de wijzigingen van eis buiten beschouwing te blijven. Wat de man tijdens de comparitie van partijen heeft aangevoerd, zal het hof wel betrekken bij zijn beslissing. Het hof zal ook kennis nemen van de bij voornoemd stuk genoemde producties. Aan het bezwaar van de vrouw op dat punt gaat het hof voorbij nu zij niet of onvoldoende heeft uitgelegd waarom deze producties naar hun aard en aantal in de procedure niet meegenomen mogen worden. Hierbij zij nog opgemerkt dat de vrouw zelf ter comparitie (dus op een later moment dan de man) producties heeft overgelegd – waartegen de man overigens geen bezwaar heeft gemaakt – waardoor van ontijdigheid geen althans niet aanstonds sprake lijkt. De vrouw haalt in haar spreekaantekeningen bovendien producties uit voornoemd stuk van de man aan, waaruit blijkt dat de vrouw kennis heeft kunnen nemen en ook heeft genomen van de bedoelde producties.
6.De beoordeling
manin eerste aanleg gevorderd (in conventie) de verdeling vast te stellen op de wijze zoals vermeld in de inleidende dagvaarding, althans op een in goede justitie te bepalen wijze.
vrouwheeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
manheeft in hoger beroep veertien grieven aangevoerd. De man heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen van 27 juli 2016 en 29 maart 2017 en opnieuw rechtdoende:
primairte bepalen dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor aflossing van het debetsaldo op de gezamenlijke bankrekening van partijen bij Van Lanschot met rekeningnummer [rekeningnummer] tot aan datum van algehele aflossing van het debetsaldo cq. van opheffing van de bankrekening, althans
subsidiairte bepalen dat partijen in hun onderlinge verhouding “ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de helft” van het debetsaldo van voormelde bankrekening dat op peildatum € 51.412,25 bedroeg;
vrouwheeft verweer gevoerd en verzocht de door de man voorgedragen grieven ongegrond te verklaren met bevestiging van de vonnissen waartegen het beroep is gericht, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden. In incidenteel appel heeft de vrouw vier grieven aangevoerd en vier aanvullende (voorwaardelijke) vorderingen ingesteld.
primair, dat het dameshorloge van het merk Piaget (Limelight Magic Hour met serienummer [serienummer] ) aan de vrouw verknocht is en dat dit aan haar toebedeeld wordt zonder dat zij daarvoor een vergoeding aan de man verschuldigd is en
manheeft verweer gevoerd en verzocht de vrouw in haar vorderingen in incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat haar deze vorderingen zullen worden ontzegd als zijnde ongegrond dan wel als zijnde niet of onvoldoende vaststaand of bewezen.
vrouwheeft een incidentele vordering ex art. 223 Rv ingesteld aldus om bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, notaris mr. [notaris 1] te [plaats 1] , althans mr. [notaris 2] , althans een van diens waarnemers, te gebieden om binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest uit het depot van partijen – bekend onder nummer [depotnummer] – een bedrag van € 122.578,54 aan de vrouw te voldoen en daarnaast primair een bedrag van € 51.078,54 op de Van Lanschot-rekening [rekeningnummer] te voldoen, althans subsidiair op een door het hof te bepalen wijze te voldoen althans daaraan evenredige bedragen na aftrek van de aan het depot verbonden kosten, kosten rechtens.
manheeft verweer gevoerd en verzocht de vrouw in haar vorderingen in het incident niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat haar deze vorderingen worden ontzegd als zijnde ongegrond, dan wel niet althans onvoldoende bewezen.
vrouwheeft ter toelichting op haar incidentele vordering ex art. 223 Rv het volgende aangevoerd.
primairdat dit moet worden voldaan op de gezamenlijke Van Lanschot kredietrekening. De man heeft het krediet laten oplopen door jarenlang geen hypotheeklasten te betalen van de door hem bewoonde woning te [plaats 2] , die nog tot de gemeenschap behoort. Tot op heden heeft de man nog in het geheel niet aan enig deel van zijn draagplicht voldaan.
Subsidiairdient het aandeel van de man te worden uitgekeerd op een wijze die het hof juist acht.
manvoert verweer. Hij voert het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
manstelt onder grief 3 en als verweer op grief 1 van de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de aflossing van het debetsaldo op deze rekening op de peildatum en dat de man geheel draagplichtig is voor het debetsaldo voor zover dit na de peildatum is ontstaan. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte zijn vergoedingsvordering voor de door hem betaalde rente over het debetsaldo afgewezen.
vrouwstelt onder grief 1 en als verweer op grief 3 van de man dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat ten aanzien van de verdeling van de op de peildatum aanwezige (positieve) banksaldi uit de stellingen van partijen is af te leiden dat zij het erover eens zijn dat 3 februari 2014 als peildatum voor de verdeling van de banksaldi dient te worden gehanteerd.
hofoverweegt als volgt.
mankomt met grief 1 op tegen de afwijzing van zijn vergoedingsvorderingen met betrekking tot de hypothecaire en overige eigenaarslasten van de woning te [plaats 1] .
vrouwvoert verweer. Zij voert daartoe het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
manop tegen de afwijzing van zijn vordering ten aanzien van de door hem ten gunste van de vrouw betaalde hypothecaire en overige eigenaarslasten van de woning te [plaats 2] .
- De man heeft in de periode vanaf de peildatum (3 februari 2014) tot juli 2017 in ieder geval € 57.116,-- aan hypotheekrente betaald voor de woning te [plaats 2] (de man verwijst naar producties 56 en 63 a en 63b, alsmede producties 85 en 86). De vrouw heeft slechts met een bedrag van € 2.703,-- in de hypotheekrente bijgedragen.
- Daarnaast heeft de man ten minste € 1.303,-- aan premies inboedel- en opstalverzekering betaald (producties 51 en 53).
- Ook heeft hij in totaal € 12.029,-- aan aanslagen BsGW betaald (producties 44 en 54).
- Aan onderhoudskosten heeft de man € 2.514,46 betaald.
vrouwvoert verweer. Zij voert daartoe het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
mankomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de piano aan de vrouw wordt toegedeeld zonder verdere verrekening.
vrouwvoert verweer. Zij voert daartoe het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
mankomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de boeken die zich in de opslag bij [bedrijf] bevinden, worden toegedeeld aan de vrouw, zonder nadere verrekening.
vrouwvoert verweer. Zij voert daartoe het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
mankomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het horloge aan de vrouw wordt toegedeeld tegen een waarde van € 5.000,-- en de vrouw de man een bedrag van € 2.500,-- verschuldigd is wegens overbedeling.
vrouwvoert verweer. Zij voert daartoe het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
mankomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de vrouw € 3.115,-- aan de man verschuldigd is voor de door de vrouw vanaf maart 2015 (incidenteel) ontvangen huurinkomsten.
vrouwvoert verweer. Zij voert daartoe het volgende aan.
hofoverweegt als volgt. Na verkoop en levering van de woning te [plaats 1] is tussen partijen
hoogte(curs. hof) van ontvangen huur wordt daardoor al niet toegekomen.
manstelt dat in navolging van hetgeen de rechtbank in eerste aanleg heeft bepaald ten aanzien van de kosten voor opslag van kunstvoorwerpen en boekenkasten bij [bedrijf] , de totale vergoedingsvordering van de man op de vrouw over de achterliggende periode moet worden gesteld op de helft van € 5.854,--.
vrouwvoert verweer. Zij voert daartoe het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
manhet volgende aan.
vrouwvoert verweer en stelt dat de man zijn vordering niet heeft onderbouwd.
hofoverweegt als volgt.
.Gelet op het voorgaande kon de man niet volstaan met het kort voor de comparitie enkel verwijzen naar producties en door of namens de man opgestelde overzichten. Een deugdelijke onderbouwing van de vordering ontbreekt. De grief faalt.
mankomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat ter zake de kosten van herstel van het alarm aan de man een vergoeding van € 45,39 wordt toegekend.
vrouwvoert verweer. Zij voert het volgende aan.
vrouwkomt op tegen de afwijzing van haar vordering ter zake de gemaakte kosten voor het inschakelen van een slotenmaker.
manvoert verweer. Hij voert daartoe het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
mankomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij een bedrag van € 71.350,65 aan de vrouw moet betalen ter zake van de verkoopopbrengst van de door de man na de peildatum verkochte kunstvoorwerpen.
- veilinghuis Sotheby’s 9 juli 2014 € 34.486,61
- veilinghuis Christies 9 juli 2014 € 48.774,36
- veilinghuis Chrisites 23 juli 2014 € 17.879,63
- veilinghuis Sotheby’s 9 september 2014 € 22.876,32
vrouwvoert verweer. Zij voert daartoe het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
mankomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat hem in verband met de verkoop van slechts twee kunstvoorwerpen een vordering op de vrouw toekomt van € 15.000,--, welk bedrag in mindering strekt op het in rov. 3.6 van het vonnis van 29 maart 2017 genoemde door de man aan de vrouw verschuldigde bedrag.
vrouwvoert verweer. Zij voert daartoe het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
mankomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij geen belang heeft bij een gerechtelijke vaststelling van de kunstvoorwerpen die ontbreken in de tussen partijen te verdelen kunstcollectie en dientengevolge geldende vergoedingsvorderingen.
vrouwvoert verweer. Zij voert het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
mankomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de vrouw hem geen betaling verschuldigd is voor de door haar meegenomen contante gelden ad € 28.000,--.
vrouwvoert verweer. Zij voert daartoe het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
vrouwvordert veroordeling van de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 6.003,76 en € 1.053,41 ter vergoeding van de (proces)kosten die zij heeft betaald aan [derde 1] voor de poging tot verdeling in der minne van de gemeenschap.
manvoert verweer. Hij voert daartoe het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.