3.99.Volgens Converse c.s. dient aan deze rapporten geen enkele bewijswaarde te worden toegekend en mogen deze in het geheel niet meewegen (grief VII).
3.100. De curator heeft betoogd dat HLB weliswaar naar accountancynormen onvoldoende zekerheid had om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat de schoenen door een officiële distributeur van Converse op de Europese markt waren gebracht, maar dat de feitelijke vaststellingen uit de rapporten door het CBb in stand worden gelaten. Bovendien moet daarbij volgens de curator bedacht worden dat de accountancynormen uitgaan van een veel hogere graad van zekerheid dan de civielrechtelijke bewijsnorm.
3.101. Het hof is van oordeel dat de bewijswaarde van de HLB-rapporten ook in het voor de curator gunstigste geval slechts beperkt is. Het CBb heeft immers geoordeeld dat de hoofdconclusie uit die rapporten, namelijk de vaststelling dat de 478.107 paar door Sporttrading ingekochte Converse-schoenen uiteindelijk afkomstig zijn van officiële Converse distributeurs of van Brand Search, een deugdelijke grondslag ontbeert. HLB heeft onvoldoende onderzoek gedaan om deze conclusie te kunnen trekken, aangezien zij geen onderzoek heeft gedaan bij de gestelde bron (de Hongaarse distributeur Infinity). Ook naar civielrechtelijke normen dienen de conclusies op een deugdelijke grondslag te zijn gebaseerd en dat is hier niet het geval. HLB heeft via haar advocaat de curator al in december 2015 verzocht om de rapporten niet verder te gebruiken, maar hij gebruikt deze toch in deze procedure in hoger beroep.
3.102. De curator heeft weliswaar betoogd dat de feitelijke vaststellingen uit de HLB-rapporten overeind blijven, maar hij heeft niet toegelicht welke feitelijke vaststellingen ondanks de hierboven besproken tekortkoming in de rapporten toch de conclusie kunnen dragen dat de verhandelde schoenen afkomstig zijn van officiële distributeurs van Converse.
3.103. De door de rechtbank benoemde deskundige heeft onderzoek gedaan naar 44 zendingen, die eerder ook door IFC in opdracht van Converse c.s. zijn onderzocht. De curator heeft kritiek geuit op de selectie van deze zendingen, maar het staat inmiddels niet meer ter discussie dat zes van deze zendingen Converse-schoenen betreffen die (gedeeltelijk) aan Sporttrading zijn geleverd.
3.104. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft Converse c.s. mede aan de hand van eerder door Sporttrading zelf overgelegde CMR vrachtbrieven, de facturen van Ressokd-Rings (een grote leverancier van Sporttrading) aan Sporttrading en delen van de administratie van transportbedrijf Alpi (reeds in eerste aanleg in het geding gebracht als bijlagen bij het IFC-rapport) drie van de aan Sporttrading geleverde zendingen minutieus besproken. Dat zijn de zendingen met IFC nummers 062, 066 en 068. Het betreft de zendingen die met de CMR-vrachtbrieven met nummers 20930013, 20930015 respectievelijk 20093017 in Drunen bij Sporttrading zijn afgeleverd. Volgens de stellingen van de curator zouden de schoenen via Ressokd-Rings en Borol afkomstig zijn van Infinity. De overgelegde stukken wijzen er echter op dat er voor deze zendingen CMR-vrachtbrieven zijn opgemaakt die valselijk vermelden dat de goederen van Infinity afkomstig zijn. [betrokkene 7] van Infinity heeft in twee mails uit 2011 (producties 31 en onderdelen van 33 D bij conclusie van repliek c.a. van Converse c.s. d.d. 14 maart 2012) ook verklaard dat (‘double checked’) de CMR’s vals zijn en heeft toegelicht hoe de door Infinity opgestelde CMR’s er uitzien en op welke punten de CMR’s die door Sporttrading zijn overgelegd, daarvan afwijken. Converse heeft ook gewezen op de mail aan de betrokken vervoerder, Alpi (eveneens onderdeel van productie 33 D voornoemd) met de instructie die erop neerkomt dat de CMR valselijk moet worden ingevuld:
“To avoid the client thinking that goods are coming from Holland, CMR should be issued from: Infinity…(Hungary)”. Converse c.s. heeft uitgebreid uiteengezet en met stukken onderbouwd dat de geld-goederenbeweging die HLB stelt te hebben vastgesteld (van Hongarije naar Spanje, en uiteindelijk naar Nederland) voor de hier besproken zendingen niet overeenkomt met de beweging van de goederen, namelijk van Singapore naar Hamburg/Talinn, vervolgens naar Alpi in Zaandam en daarna naar Sporttrading. Alpi heeft tijdens de zitting in een procedure die Converse c.s. tegen haar voert, verklaard dat een werkwijze waarbij
“de schoenen op papier in Spanje (werden) ingeklaard” “er helaas als standaard is ingeslopen” (proces-verbaal 18 oktober 2013, productie 70 bij antwoordconclusie na tussenvonnis van Converse c.s. d.d. 13 november 2013).
3.105. Uit de facturering van de goederen had eventueel kunnen blijken dat de schoenen (uiteindelijk) van Infinity zijn gekocht. Hoewel [betrokkene 1] na aanvang van de procedure al in 2010 bij zijn leverancier heeft aangedrongen op toezending van de facturen voor “
the wholeline”, zijn deze kennelijk niet verstrekt. Ze zijn in ieder geval nimmer overgelegd. De enige facturen van Infinity die in het dossier voorkomen, blijken vals te zijn.
3.106. De (advocaat van de) curator heeft in reactie op de uitgebreide uiteenzetting van Converse c.s. met betrekking tot deze zendingen volstaan met een verwijzing naar de HLB-rapporten. Ook indien de HLB-rapporten ondanks de daaraan klevende gebreken worden meegewogen, kan niet worden gezegd dat de curator het uitputtingsverweer ten aanzien van deze zendingen daarmee voldoende heeft onderbouwd. In die rapporten wordt niet ingegaan op deze specifieke zendingen, er zijn weliswaar valse, maar geen echte facturen overgelegd waaruit volgt dat de bij deze zendingen geleverde schoenen van Infinity afkomstig zijn en evenmin heeft het hof ander bewijs aangetroffen dat de schoenen ooit door Infinity zijn verkocht. De curator heeft ter zitting volstaan met verwijzing naar een deel van de memorie van antwoord waarin de zendingen die hier centraal staan, aan de orde komen (pagina 348 e.v.). In dat deel is echter geen onderbouwing van het uitputtingsverweer aan te treffen, en evenmin een afdoende weerlegging van de uiteenzetting die Converse c.s. over de herkomst van deze zendingen heeft gegeven. In de memorie van antwoord wordt ten aanzien van deze leveringen met name kritiek geuit op het rapport van Hin hieromtrent, maar dan vanuit het perspectief dat het aan Converse c.s. is bewijs te leveren en dat zij daarin niet zou zijn geslaagd.
3.107. Het hof concludeert dan ook dat het door de curator gevoerde uitputtingsverweer ten aanzien van de drie hier besproken zendingen weliswaar van enige onderbouwing is voorzien (anders dan bij de eerder besproken andere zendingen), maar dat deze onderbouwing in het licht van de uitgebreide en met stukken onderbouwde reactie van Converse c.s. daarop, ontoereikend is. Aan het verstrekken van een bewijsopdracht aan de curator komt het hof niet toe, omdat daarvoor is vereist dat in voldoende mate aan de stelplicht is voldaan. Dit is niet het geval.
3.108. Het hof overweegt ten overvloede dat, ook indien zou moeten worden geoordeeld dat Converse c.s. de partij is op wie de bewijslast rust, geen andere uitkomst zou volgen. In de eerste plaats geldt dat ook in het geval de merkhouder met het bewijs moet worden belast, van de partij die zich op uitputting beroept wel enige onderbouwing van het uitputtingsverweer mag worden verwacht. Zoals in overwegingen 3.87.-3.97. is besproken, ontbreekt voor veel zendingen de concrete onderbouwing van het uitputtingsverweer, die wel van de curator mag worden verlangd. Bovendien geldt ten aanzien van de drie onder 3.98.-3.107. besproken zendingen dat Converse c.s. uitgebreid heeft laten zien en met bewijsstukken heeft onderbouwd dat de schoenen niet door haar of met haar toestemming zijn ingevoerd en in de handel gebracht in de EER. De reactie daarop van de curator levert geen voldoende gemotiveerde weerspreking op, waardoor (verdere) bewijslevering niet aan de orde is.
Gevolgen van het voorgaande
3.109. Het voorgaande betekent dat de grieven III en IV van Converse c.s. slagen. De grieven V, VI, VII en VIII behoeven geen (nadere) bespreking. Het slagen van de grieven heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de beslissingen over de vorderingen in conventie en in reconventie. In hoeverre die vorderingen alsnog dienen te worden toe- of afgewezen komt in het navolgende aan de orde. Eerst zal het hof ingaan op de vraag welke vorderingen van Converse c.s. verifieerbaar zijn en welke niet. Daarbij komt ook aan de orde of de rolbeslissing van de rechtbank van 23 november 2011 in kracht van gewijsde is gegaan. Die beslissing heeft betrekking op de verifieerbaarheid van de vorderingen en de vraag ten aanzien van welke vorderingen het geschil is geschorst.
In kracht van gewijsde gegane rolbeslissing?
3.110. In het kader van de vraag welke vorderingen van Converse c.s. verifieerbaar zijn en welke niet zal het hof vanwege van de devolutieve werking van het appel aandacht dienen te besteden aan het standpunt van de curator als door deze vervat in onder meer zijn akte splitsing vorderingen in conventie van 14 september 2011 en hetgeen hij vervolgens heeft aangevoerd tegen de door Converse c.s. bij akte uitlating verifieerbare / niet-verifieerbare vorderingen van eveneens 14 september 2011 betrokken stellingnames, als opnieuw benadrukt in zijn conclusie van antwoord na deskundigenbericht d.d. 2 augustus 2017 (p. 80-84, onderdelen 194 e.v.) alsook nog in algemene zin in zijn memorie van antwoord. Uiteraard zal daarbij het standpunt van Converse c.s. in dit verband steeds worden meegewogen.
3.111. Bij rolbeslissing als blijkend uit het audiëntieblad van 23 november 2011 heeft de rolrechter de stellingen van de curator verworpen. Converse c.s. heeft zich tijdens haar repliek tijdens pleidooi in hoger beroep - bij monde van mr. Korsten - op het standpunt gesteld dat de rolbeslissing van 23 november 2011 in kracht van gewijsde is gegaan nu de curator daartegen niet in hoger beroep – naar het hof begrijpt aanstonds – is opgekomen. De curator heeft dit bestreden, onder meer met het standpunt dat artikel 29 Fw door het hof ambtshalve moet worden bezien.
3.112. Het hof overweegt als volgt ten aanzien van het standpunt van de curator dat sprake zou zijn van een in kracht van gewijsde gegane beslissing van de rolrechter.
3.113. De rechtbank heeft in het dictum van de betreffende rolbeslissing van 23 november 2011 niet beslist omtrent enig deel van de vorderingen in conventie. De beslissing houdt ‘slechts’ in dat de procedure voorlopig ten aanzien van bepaalde vorderingen niet verder doorgaat, omdat ten aanzien van die vorderingen de procedure op de voet van artikel 29 Fw wordt geschorst. De bestreden beslissing is daarmee een zuiver tussenvonnis. Ingevolge artikel 337 lid 2 Rv kan hoger beroep van een tussenvonnis slechts tegelijk met dat van de eindvonnis worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Van dat laatste is geen sprake.
3.114. Nu de curator uiteindelijk in eerste aanleg in conventie in het gelijk is gesteld hoefde hij - voor zover het beroep op kracht van gewijsde door Converse c.s. gebaseerd zou zijn op het nalaten van incidenteel appel tegen het tussenvonnis van 23 november 2011 in te stellen - evenmin incidenteel te appelleren. Het dictum in conventie in het eindvonnis noopte de curator daartoe niet. Ook uit dien hoofde is er derhalve geen sprake van een in kracht van gewijsde gegane rolbeslissing.
Splitsing van vorderingen?
3.115. Nu het hof van oordeel is dat sprake is van merkinbreuk door Sporttrading en de merkrechten van Converse niet zijn uitgeput, zodat de nevenvorderingen aan de orde komen (en de beslissing van de rechtbank in ieder geval voor zover in conventie gewezen tegen de curator in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van Sporttrading, Brandustry en Sport Concept zal worden vernietigd), dient het hof op grond van de devolutieve werking van het appel zich te buigen over de bezwaren van de curator ten aanzien van de door Converse c.s. verdedigde splitsing van vorderingen in conventie. Converse c.s. heeft een ruime voortzetting van de procedure in conventie bepleit, de curator een veel beperktere voortzetting en tevens (een ruimere) schorsing van de vorderingen die naar het oordeel van de curator onder artikel 26 jo 29 Fw vallen.
3.116. Partijen zijn het - naar het oordeel van de rechtbank, en overigens ook van het hof, terecht - erover eens dat voor zover de vorderingen van Converse c.s. zagen op schadevergoeding (vordering VII-oud, zoals deze luidde voor de eiswijziging in eerste aanleg) en winstafdracht (vordering VIII-oud), Converse deze vorderingen ter verificatie bij de curator behoort in te dienen. Ter zake van deze vorderingen heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat de procedure op grond van art. 29 Fw is geschorst.
3.117. Het hof zal hieronder de overige vorderingen - in hun nieuwe nummering, als opgenomen in de memorie van grieven - bezien en de respectieve stellingen van Converse c.s. en de curator bij de beoordeling betrekken. Het hof zal hierbij tevens bezien of en in hoeverre iedere vordering zich leent voor splitsing in een verifieerbaar en niet verifieerbaar deel. In verband met de begrijpelijkheid zal het hof de vorderingen hieronder opnieuw volledig weergeven.
Hierbij zal het hof het systeem dat de Faillissementswet bevat aangaande verificatie, waaronder bijvoorbeeld de waardering van (mogelijke) toekomstige vorderingen (vergelijk artikelen 130, 131 en 133 Fw), betrekken.
Hierbij geldt tevens dat materiële verschuldigdheden van vóór datum faillissement in beginsel schulden van de gefailleerde zijn en derhalve onder artikel 26 jo 29 Fw vallen, dit alles conform de gelijkheid van schuldeisers (de zogenaamde paritas creditorum).
In dit verband wenst het hof ook te verwijzen naar de analyse van Wessels inVereffening van de boedel (Wessels Insolventierecht nr. VII), Kluwer 2013, par. 7094d (p. 60) bij HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6108 (Koot Beheer/Tideman q.q.), waar hij opmerkt: “(…) Met de nieuwe formulering van boedelschulden introduceert de Hoge Raad dus ook eenverruiming van het begrip faillissementsschuld,
in de zin van een verbintenis die ter verificatie moet worden
aangemeld, vergelijk art. 26. De Hoge Raad acht dit thans mogelijk door aan te
nemen dat een dergelijke vordering ook er een kan zijn die voortvloeit 'uit een
reeds ten tijde van de faillietverklaring bestaande rechtsverhouding met de
schuldenaar',ook als 'ze pas tijdens het faillissement' ontstaat.[onderstreping hof]
”
Vordering I (“Verklaringen voor recht”):
te verklaren voor recht dat Sporttrading c.s. in de periode van 1 januari 2008 tot
aan de datum van uitspreken van de faillissementen van Sporttrading Holland
BV, Ferro Footwear BV, Sport Concept BV en Brandustry BV zonder
toestemming van Converse gebruik heeft gemaakt van de merkrechten van
Converse in de zin van artikel 2.20 lid 1 aanhef en sub a BVIE, en dat zij aldus
inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Converse.
3.118. Deze vordering - gelijk aan vordering I-oud na 2011, als namelijk gewijzigd bij conclusie van repliek c.a. - valt onder het algemene verweer van de curator als aangevoerd in de memorie van antwoord, inhoudende dat het hof ambtshalve moet beoordelen in hoeverre vorderingen uit hoofde van artikel 29 Fw als geschorst moet worden aangemerkt. Ten tijde van de aktewisseling in 2011 was deze vordering immers nog niet geformuleerd, en de rechtbank heeft zich hierover in het licht van artikel 26 jo 29 Fw ook niet uitgelaten dan wel beslist.
3.119. Het hof is zich ervan bewust dat niet iedere vordering tot afgifte van een verklaring voor recht automatisch kwalificeert als een artikel 25 Fw vordering. In het kader van HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:675, NJ 2015/305, is overwogen dat in dat geval niet bleek dat eiseres bij de door haar gewenste verklaringen voor recht een ander belang had dan dat haar twee andere vorderingen, die voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel hadden, toewijsbaar zouden zijn. Voor de toepassing van de artikelen 25 lid 2 en 27 tot 29 Fw, volgens de Hoge Raad, de hiervoor genoemde vorderingen tot afgifte van de gewenste verklaring voor recht naast de twee andere vorderingen ‘…daarom geen zelfstandige betekenis’. Dat is hier anders: mede in het kader van de reconventie heeft deze conventionele vordering wel degelijk zelfstandige betekenis. De procedure is ten aanzien van deze vordering dus niet geschorst. De vordering als zodanig zal hierna apart worden beoordeeld. Vordering II (“Verbod”)
Sporttrading c.s. te veroordelen om met onmiddellijke ingang na betekening van
het te dezen te wijzen vonnis elke inbreuk op de merkrechten van Converse te
staken en gestaakt te houden, waaronder begrepen maar niet uitsluitend te staken
en gestaakt te houden het bestellen, de aankoop, distributie, het aanbieden,
verkopen, de opslag, leveren, in de handel brengen of daartoe in voorraad
houden, het invoeren en/of uitvoeren van producten onder de Converse-merken,
een en ander op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere dag dat,
dan wel van € 5.000,00 voor ieder product waarmee - ter keuze van Converse c.s. -
door Sporttrading c.s. na betekening van het te dezen te wijzen vonnis aan deze
veroordeling in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg is gegeven.
3.120. Dit betreft vordering I-oud uit de eerste aanleg en voor de eisveranderingen bij conclusie van repliek. De door de curator aangevoerde argumenten, in de kern inhoudende dat de bedrijfsvoering is gestaakt en dus geen toekomstige inbreuk aan de orde kan zijn, zien op een inhoudelijke beoordeling van de vordering. Naar zijn aard betreft het evenwel een artikel 25 Fw vordering zodat ter zake de rechtbank terecht geen schorsing op grond van artikel 29 Fw heeft aangenomen.
3.121. De vordering als zodanig zal hierna apart worden beoordeeld.
Vordering III (“Opgave”)
Sporttrading c.s. te veroordelen om op eigen kosten binnen 10 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis aan de advocaat van Converse c.s., mr. N.W. Mulder, een op basis van zelfstandig onderzoek door een onafhankelijke accountant - door Converse c.s. aan te wijzen - opgestelde, gecontroleerde en gecertificeerde schriftelijke en gedetailleerde opgave te doen - ter staving daarvan vergezeld van door die accountant gecontroleerde en gecertificeerde kopieën van - kort gezegd - alle relevante documenten, één en ander op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 voor iedere dag dat door Sporttrading c.s. na betekening van het te dezen te wijzen vonnis aan deze veroordeling in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg is gegeven;
Vordering IV (“Afgifte”ter vernietiging)
Sporttrading c.s. te gebieden om binnen 14 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis alle inbreukmakende schoenen waaronder counterfeit schoenen (zoals omschreven in punt 18 van het lichaam van de dagvaarding) en waaronder begrepen de verpakkingen, waarop conservatoir beslag ligt aan Converse c.s. op een door Converse c.s. te bepalen plaats over te dragen ter vernietiging op kosten van Sporttrading c.s., een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat door Sporttrading c.s. aan deze veroordeling in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg is gegeven.
Vordering V (“Inzage”)Sporttrading c.s. te bevelen om met onmiddellijke ingang na betekening van het te dezen te wijzen vonnis te gedogen dat, op kosten van Sporttrading c.s., een door Converse c.s. aangewezen onafhankelijke forensische accountant, inzage krijgt in de op 13 en 26 november 2009 en/of de op 23 juli 2018 in conservatoir beslag genomen bescheiden voor zover dit ziet op documenten dan wel digitale bestanden waaruit de door Sporttrading c.s. bestelde en geleverde Converse-schoenen blijken, inclusief alle onderliggende relevante administratie, documentatie en correspondentie; één en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat door Sporttrading c.s. aan deze veroordeling in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg is gegeven.
3.122. Voor de vorderingen tot het doen van opgave (III), tot afgifte (IV) en tot het gedogen van inzage (V) geldt het volgende. Deze vorderingen betreffen als zodanig artikel 25 Fw vorderingen. Alle aan opgave, afgifte en inzage - en in dat kader uit te voeren onderzoek - verbonden kosten betreffen in deze echter vorderingen gebaseerd op een verbintenisrechtelijke rechtsplicht, die zich laten vertalen in vervangende kostenvergoeding of schadevergoeding. Voor het geval dat Converse c.s. zelf besluit tot inschakeling van een accountant voor de inzage en de daarmee alsdan gemoeid zijnde kosten voorschiet, betreft het een (toekomstige) artikel 26-vordering die van rechtswege is geschorst. De aan opgave, afgifte, vernietiging en inzage voor Converse c.s. verbonden kosten betreffen immers vorderingen die in ieder geval vallen onder de door Wessels gesignaleerde “verruiming van de faillissementsschuld” (vergelijk Smelt,
Bestuursdwang, bestuurlijke dwangsom en bestuurlijke boete bij faillissement, Tijdschrift voor Insolventierecht 2008/40 onderdeel 4). De kosten laten zich op voorhand schatten en indienen ter verificatie op de voet van artikelen 130, 131 en 133 Fw, dan wel concreet bepalen aan de hand van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Deze vorderingen zijn derhalve van rechtswege geschorst (zie in gelijke zin Verschuur & Rumora-Scheltema, IER 2012/40).
3.123. Anders dan de rechtbank heeft overwogen in de rolbeslissing van 23 november 2011 is niet bepalend of de curator de vóór faillissement al ontstane verbintenissen tot onder meer het aanwijzen van een accountant en het door deze op kosten van de boedel onderzoek laten doen als gevorderd kan nakomen, maar of er aanleiding bestaat de curator - ondanks de gelijkheid der crediteuren - te verplichten deze verbintenis bij voorrang ten opzichte van de andere prefaillissementscrediteuren na te komen. Het hof acht een dergelijke verplichting, derhalve als boedelschuld, in deze niet aan de orde (vergelijk HR 24 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT6025 m.b.t. de kosten van een bevolen enquête). 3.124. De vorderingen dienen derhalve te worden gesplitst in enerzijds de vorderingen tot opgave (III), respectievelijk afgifte (IV), respectievelijk het gedogen van inzage (V), die kunnen worden beoordeeld, en anderzijds daarbij telkens een vordering betrekking hebbend op in dat kader te maken door Converse c.s. te maken kosten alsook wat betreft vordering V de verplichting tot het aanwijzen van een accountant, die dienen te worden geschorst.
Vordering VI (“Publicatie vonnis”)
Sporttrading c.s. te veroordelen tot de integrale publicatie van het te dezen te wijzen vonnis, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen andersluidende tekst, tezamen met de afbeeldingen van de originele Converse-schoenen en de inbreukmakende schoenen waaronder counterfeit schoenen, (zoals omschreven in punt 18 van het lichaam van de dagvaarding) in de eerste weekendeditie na betekening van het te dezen te wijzen vonnis van De Telegraaf en De Volkskrant steeds in de standaardlettertypen. en -grootte; één en ander volledig voor eigen rekening en op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag dat door Sporttrading c.s. na betekening van het te dezen te wijzen vonnis aan de bovenstaande veroordeling in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg is gegeven.
3.125. Deze vordering, die zich laat vertalen in vervangende kostenvergoeding of schadevergoeding in het geval dat Converse c.s. zelf besluit tot publicatie en de daarmee alsdan gemoeid zijnde kosten voorschiet, betreft een artikel 26-vordering die van rechtswege moet worden geschorst.
3.126. Het betreft immers een vordering die in ieder geval valt onder de door Wessels gesignaleerde ‘verruiming van de faillissementsschuld” (vergelijk ook Smelt in eerdergenoemd artikel).
De kosten laten zich op voorhand schatten en indienen ter verificatie op de voet van artikelen 131 en 133 Fw, dan wel concreet bepalen aan de hand van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Deze vordering is derhalve van rechtswege geschorst. Het hof verwijst ook naar overweging 3.122, die evengoed voor de verplichting tot (het vergoeden van de kosten van) publicatie geldt (zie in gelijke zin Verschuur & Rumora – Scheltema, IER 2012/40).
3.127. Deze vordering is derhalve in haar geheel geschorst.
Vordering VII (“verklaring voor recht/winstafdracht”)
te verklaren voor recht dat Sporttrading c.s. te kwader trouw inbreuk hebben gemaakt op de merkrechten van Converse.
3.128. Het hof merkt op dat Converse c.s. in de kop boven de vordering tot een verklaring voor recht ook nog “winstafdracht” heeft vermeld. Dit berust kennelijk op een vergissing, aangezien de vordering tot winstafdracht als zodanig is geschorst. Voor de vordering tot een verklaring voor recht - die eventueel later relevant kan zijn in het kader van door Converse gewenste winstafdracht - geldt dat ook de curator vindt dat deze, voorheen vordering VIII –oud (van vóór 2011), vanwege de verwevenheid met de reconventie, voor voortzetting in aanmerking komt. Het hof deelt dat oordeel, mede om de redenen als bij vordering I verwoord.
3.129. Deze vordering als zodanig zal derhalve worden beoordeeld.
Vordering VIII (“kosten”)
Sporttrading c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Converse binnen 7 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis van de door Converse c.s. gemaakte proceskosten ex artikel 1019h Rv, inclusief alle kosten gemaakt in het kader van het in het lichaam van de dagvaarding vermelde ex parte bevel, althans zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal bepalen.
3.130. Op grond van artikel 28 Fw, en in het bijzonder vanwege de door de curator in dat verband gemaakte keuzes, zijn alle kosten van de procedure in conventie (zij het concurrente) boedelschulden.
3.131. De begroting van de uiteindelijke proceskosten zal hierna apart plaatsvinden.
3.132. Het hof komt nu toe aan de beoordeling van de afzonderlijke vorderingen, voor zover in het voorgaande niet is geoordeeld dat deze zijn geschorst.
- In het geschil tussen Converse c.s. en mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Ferro
Gelet op het onder 3.77. overwogene zijn de vorderingen van Converse c.s. in het geschil tussen Converse c.s. en mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Ferro terecht afgewezen. De beslissing van de rechtbank blijft in stand.
- In het geschil tussen Converse c.s. en mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van Sporttrading, Sport Concept en Brandustry
Nieuw verweer met betrekking tot belang lastgever All Star C.V.
3.133. Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft de curator het volgende verweer naar voren gebracht. Voor zover Converse optreedt als lasthebber van de huidige merkhouder, All Star C.V., geldt dat laatstgenoemde alleen belang heeft bij het handhaven van haar merkrecht vanaf het moment waarop zij merkhouder is geworden; dit betreft de vordering tot het verbod op merkinbreuk (sub II) en tot afgifte en vernietiging (sub IV). Bij de andere vorderingen heeft All Star C.V. geen (zelfstandig) belang. Kenbare belangen van All Star C.V. c.s. bij de vordering tot een verklaring voor recht dat er sprake was van merkinbreuk (sub I) ontbreken en hadden gesteld moeten worden.
3.134. Converse c.s. heeft als reactie hierop aangevoerd dat er sprake is van een nieuw verweer en heeft zich daartegen verzet.
3.135. Het hof overweegt dat de curator reeds eerder verweer heeft gevoerd met betrekking tot het belang dat Converse c.s. al dat niet bij bepaalde vorderingen heeft. Het verweer met betrekking tot het ontbreken van belang bij een deel van de vorderingen aan de zijde van de nieuwe merkhouder en tevens lastgever, All Star C.V., is echter inderdaad een nieuw verweer. Dit verweer had op grond van de twee-conclusie-regel, die in artikel 347 lid 1 Rv ligt besloten, in beginsel niet later dan bij memorie van antwoord moeten worden aangevoerd. Op de in beginsel strakke twee-conclusie-regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard. Dat is met name het geval indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat het verweer wordt uitgebreid, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een zodanige uitbreiding plaatsvindt. Voorts kan in het algemeen het uitbreiden van de verweren na de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de uitbreiding ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van het nieuwe verweer niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een omstandigheid die aanleiding geeft af te wijken van de twee-conclusie-regel. Converse heeft zich ook uitdrukkelijk verzet tegen de uitbreiding van het verweer van de curator.
Het verweer is dus te laat gevoerd en dient buiten beschouwing te blijven. Voor ambtshalve toetsing bestaat op dit punt geen aanleiding.
Hierna volgt een bespreking van de vorderingen van Converse c.s., waarbij telkens ook de overige, wel tijdig door de curator gevoerde verweren aan bod komen.
Verklaring voor recht merkinbreuk (vordering I)
3.136. Aangezien Sporttrading, Sport Concept en Brandustry in de periode van 1 januari 2008 tot aan de datum van de respectieve faillissementen gebruik hebben gemaakt van de Converse-merken zonder toestemming van Converse, is er sprake van merkinbreuk. De gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar ten aanzien van deze vennootschappen. De in de vordering vermelde bepaling uit het BVIE is genummerd zoals deze luidde vóór inwerkingtreding van de wijziging van het BVIE per 1 maart 2019, waarbij op het onderhavige punt materieel niets is veranderd. Het hof zal de thans geldende nummering gebruiken.
Verbod op merkinbreuk (vordering II)
3.137. De curator heeft aangevoerd dat Converse c.s. geen belang heeft bij de verbodsvordering omdat de onderneming van de failliete vennootschappen is gestaakt en de curator geen inbreuk op de merkrechten van Converse maakt of wil maken. Een financiële prikkel in de vorm van een dwangsom is volgens hem dan ook zinloos. Bovendien blijkt uit artikel 611e Rv dat de curator niet kan worden veroordeeld tot betaling van dwangsommen ter zake van verplichtingen die op de failliet rusten, aldus de curator (mva 8.11.3).
3.138. Converse c.s. is nadien nog aan het woord geweest, in ieder geval bij het door haar verzochte pleidooi. Zij heeft haar belang bij deze vordering echter niet toegelicht. Hoewel belang bij een vordering in beginsel mag worden verondersteld, mocht van Converse c.s. tegen de achtergrond van het gemotiveerde verweer en de inmiddels verstreken tijd sinds faillietverklaring worden verwacht dat zij zou stellen waarin haar belang bij het gevorderde verbod thans nog is gelegen. Daarbij merkt het hof op dat de aanvankelijk ook tegen de curator aangaande de periode na faillietverklaring ingestelde vorderingen in hoger beroep niet zijn gehandhaafd. De verbodsvordering zal worden afgewezen.
Veroordeling tot opgave (vordering III), afgifte van de schoenen (vordering sub IV) en gedogen van inzage (vordering sub V)
3.139. De curator heeft aangevoerd dat het belang van Converse c.s. bij de vordering tot opgave ontbreekt omdat Converse reeds over alle administratie beschikt, zeker indien het verzoek tot inzage wordt toegewezen. Bij inzage heeft Converse c.s. volgens de curator geen belang meer, omdat zij de vordering tot schadevergoeding heeft ingetrokken en de gegevens dus niet meer nodig heeft om eventuele schade te berekenen. Over de voor- en tussenschakels bestaat al duidelijkheid, dus ook daarom heeft Converse c.s. geen belang meer bij deze vordering, aldus de curator.
3.140. Het hof zal de vordering tot het gedogen van inzage door een onafhankelijke forensische accountant in de in conservatoir beslag genomen bescheiden toewijzen. In deze is voldaan aan de in artikelen 1019a Rv jo. 843a Rv geldende vereisten, die in overweging 3.48. zijn weergegeven. Zoals Converse c.s. heeft aangevoerd, heeft zij daar belang bij om inzicht te krijgen in de door haar geleden schade (mvg 11.2) door de vaststaande merkinbreuk. De inschakeling van een onafhankelijke forensische accountant bij de inzage, zoals gevorderd, dient ter voorkoming dat Converse c.s. inzage krijgt in meer stukken dan voor dat doel nodig is.
3.141. Converse c.s. heeft in reactie op het verweer van de curator niet toegelicht welk belang zij heeft bij de door haar gevorderde opgave naast de gevorderde en toe te wijzen inzage. De opgave zou immers blijkens de vordering van Converse c.s. dienen te geschieden op basis van zelfstandig onderzoek door een door haarzelf aan te wijzen onafhankelijke accountant. De toe te wijzen inzagevordering biedt die mogelijkheid ook al. Het hof zal de vordering tot het doen van opgave daarom afwijzen.
3.142. De curator heeft niet weersproken dat de schoenen waarop beslag ligt, mogen worden vernietigd als er inderdaad sprake blijkt te zijn van merkinbreuk en als het uitputtingsverweer faalt. Desgevraagd is door en namens de curator tijdens het pleidooi in hoger beroep ook te kennen gegeven dat de wijze van opslag/administratie van Sporttrading c.s. het niet mogelijk maakt de herkomst van de schoenen die nu nog onder beslag liggen, vast te stellen. Wat betreft de vordering tot afgifte heeft de curator er wel op gewezen dat er reeds beslag tot afgifte op de schoenen ligt en dat hij deze dus niet aan Converse c.s. kan overdragen. Dit is door Converse c.s. niet weersproken. Het hof begrijpt de vordering echter zo, dat Converse c.s. mede vordert dat de curator gedoogt dat de schoenen aan Converse worden afgegeven. Het hof zal de vordering dienovereenkomstig toewijzen.
3.143. Converse c.s. heeft aan de hier genoemde vorderingen een vordering tot het betalen van dwangsommen verbonden, voor het geval geen gevolg wordt gegeven aan de veroordeling. De curator heeft aangevoerd dat hij op grond van artikel 611e Rv niet kan worden veroordeeld tot betaling van dwangsommen ter zake van verplichtingen die op de failliet rusten. Het hof overweegt als volgt. Artikel 611e Rv ziet op prefaillissementsveroordelingen en deze bepaling staat er niet aan in de weg dat een dwangsomveroordeling tegen de curator q.q. wordt opgelegd. Het hof begrijpt de vordering van Converse c.s. tot het opleggen van een dwangsom bij eventuele niet-nakoming van de veroordeling tot het gedogen van inzage ook aldus. Converse c.s. heeft echter niet toegelicht waarom de veroordeling tot het gedogen van inzage met een dwangsom gepaard zou moeten gaan. De administratie ligt immers reeds onder conservatoir beslag en er zijn ook geen aanwijzingen dat de curator geen uitvoering zal geven aan een veroordeling. Hetzelfde geldt voor een veroordeling tot (het gedogen van) afgifte. Het hof zal daarom thans geen dwangsommen aan deze veroordelingen verbinden.
3.144. De curator heeft tot slot aangevoerd dat Kesbo als licentienemer geen recht heeft op - voor zover gelet op voormeld oordeel van het hof over de vordering tot opgave nog van belang - inzage en het gedogen van afgifte. Daar Kesbo als voormalige licentienemer in de onderhavige situatie, waar zij tezamen met de voormalige merkhouder als mede-eiser optreedt, de bevoegdheid heeft schadevergoeding te vorderen - zij het eerst via een verificatieprocedure -, heeft zij ook belang bij en recht op de inzagevordering. Deze vordering voldoet aan de daaraan te stellen eisen van artikel 843a Rv en 1019a Rv (zie overweging 3.48 en 3.140). In zoverre faalt het verweer. Zoals hiervoor (in overweging 3.142) overwogen begrijpt het hof de vordering aldus dat Converse c.s. vordert dat de curator gedoogt dat de schoenen aan Converse worden afgegeven. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat Kesbo recht op en belang bij afgifte heeft. Dit verweer slaagt in zoverre.
Bevel tot publicatie van de uitspraak (vordering VI)
3.145. Gelet op wat onder 3.125. en 3.126. is overwogen, is de vordering strekkende tot een bevel tot publicatie van de uitspraak van rechtswege geschorst.
Verklaring voor recht omtrent kwade trouw (vordering VII)
3.146. Gelet op de kop boven de vordering (“verklaring voor recht/winstafdracht”) begrijpt het hof dat het Converse c.s. gaat om een verklaring voor recht met het oog op (in deze procedure niet langer gevorderde) winstafdracht. Tijdens het pleidooi heeft Converse c.s. daaraan toegevoegd dat zij de bestuurders van Sporttrading c.s. mogelijk aansprakelijk wil stellen en daarom belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht.
3.147. Converse c.s. heeft deze vordering noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft de door haar benoemde deskundige onder meer gevraagd of er aanwijzingen zijn dat Sporttrading c.s. wist of kon weten dat de schoenen niet afkomstig waren van een officiële distributeur van Converse binnen de EER maar van de organisatie. De deskundige heeft deze vraag ontkennend beantwoord. In haar conclusie na deskundigenbericht heeft Converse c.s. naar voren gebracht dat er “
dient te worden overgegaan tot nadere vaststelling van c.q. onderzoek naar de kwade trouw”. Dat kan in haar visie het beste geschieden nadat opgave is gedaan (vordering sub III) en inzage is verkregen (V) (punt 7.3 conclusie na deskundigenbericht).
3.148. In hoger beroep heeft Converse c.s. opnieuw een verklaring voor recht met betrekking tot kwade trouw aan de zijde van Sporttrading c.s. gevorderd, maar zij heeft die vordering bij memorie van grieven niet nader onderbouwd. Hierbij tekent het hof aan dat van “kwade trouw” in de zin van - thans - artikel 2.21 lid 4 BVIE (voorheen art. 13A lid 5 BMW-oud ) slechts sprake is indien moedwillig of opzettelijk gepleegde inbreuk aan de orde is (zie BenGH 11 februari 2008, ECLI:NL:XX:2008:BC6935 inzake Ondeo -Michel Company).De curator heeft bij memorie van antwoord naar voren gebracht dat, als er al inbreuk is gemaakt, dat komt doordat Sporttrading c.s. slachtoffer is geworden van de frauderende organisatie. Hij heeft er ook op gewezen dat Converse c.s. de gestelde kwade trouw op geen enkele wijze heeft onderbouwd. In haar pleidooi is Converse c.s. opnieuw niet inhoudelijk op de gestelde kwade trouw ingegaan. Deze vordering zal bij gebrek aan onderbouwing worden afgewezen. Vorderingen van de curator met betrekking tot beslagen (reconventie, grief XI, en vorderingen 2 t/m 5 van de curator in hoger beroep )
- In het geschil tussen (mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van) Ferro en Converse c.s.
3.149. Converse c.s. heeft met grief XI terecht betoogd dat de rechtbank de beslagen (constitutief) heeft opgeheven, terwijl de curator in eerste aanleg slechts een bevel tot opheffing heeft gevorderd. Gelet op het feit dat de curator in hoger beroep wél opheffing van de beslagen heeft gevorderd en op wat hierna wordt overwogen, kan deze grief Converse c.s. in het geschil met mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Ferro echter niet baten.
3.150. Het hof begrijpt de vordering van de curator in hoger beroep aldus, dat hij onder 2 (memorie van antwoord pagina 412) ook opheffing en een bevel tot teruggave vordert ten aanzien van de beslagen die ten laste van Ferro zijn gelegd. Weliswaar wordt daar alleen Sporttrading genoemd, maar zowel Converse c.s. als de curator gebruikt die benaming ook veelvuldig in enkelvoud wanneer evident is dat daarmee ook de andere failliete vennootschappen worden bedoeld. Kennelijk heeft Converse c.s. de vordering ook aldus begrepen.
3.151. Converse c.s. heeft aangevoerd dat beslaglegging steeds op gezamenlijk verzoek van Converse en Kesbo heeft plaatsgevonden. Omdat Kesbo niet in de vordering sub 2 wordt genoemd, vallen de mede door haar gelegde beslagen volgens Converse c.s. buiten de vordering. Het hof verwerpt dit verweer, omdat voor Converse c.s. ook zonder de vermelding van Kesbo in de vordering duidelijk is dat de vordering (ook en in totaliteit) ziet op alle door Converse en Kesbo ten laste van de gefailleerde vennootschappen gelegde beslagen.
3.152. De vordering tot opheffing van de gelegde beslagen (sub 2) zal worden toegewezen. De vorderingen tot het opheffen van eventueel na deze uitspraak nog door Converse te leggen beslagen (sub 3) en tot het verbieden van het leggen van nieuwe beslagen (sub 4) zien op eventuele toekomstige ontwikkelingen. Daarvoor is geen grond. In ieder geval is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat Converse c.s. ondanks het onderhavige arrest voornemens is of zal zijn nieuwe beslagen gebaseerd op de onderhavige feitenconstellatie te (doen) leggen. Deze vorderingen zullen worden afgewezen.
3.153. De vordering om Converse c.s. te verbieden gebruik te maken van de informatie die zij heeft verkregen in het kader van de beslagen op de administratie van Ferro (sub 5) zal eveneens worden afgewezen. Deze vordering is reeds in eerste aanleg door de rechtbank beoordeeld en afgewezen, voor zover deze zag op de toen reeds gelegde beslagen. Daartegen heeft de curator geen grief aangevoerd. Aangezien vervolgens opnieuw hetzelfde bewijsbeslag is gelegd en deze zal worden opgeheven, zal de administratie van Ferro aan de curator moeten worden teruggegeven, zonder dat Converse c.s. daar kennis van mag nemen. Toewijzing van de verbodsvordering is daarvoor niet nodig.
- In het geschil tussen (mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van) Sporttrading, Sport Concept en Brandustry, en Converse c.s.
3.154. Gelet op het oordeel van het hof met betrekking tot de merkinbreuk door Sporttrading, Sport Concept en Brandustry, zijn de ten laste van deze vennootschappen gelegde conservatoire beslagen niet onrechtmatig. De rechtbank heeft de op
6 tot en met 9 april 2009 en 13 en 26 november 2009 gelegde beslagen dan ook ten onrechte opgeheven. Bovendien werd slechts een bevel tot opheffing en geen constitutieve beslissing gevorderd. Om deze redenen treft grief XI in dit geschil doel. De rechtbank heeft een constitutieve uitspraak gedaan, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Aangezien deze beslissing in hoger beroep zal worden vernietigd, herleeft het beslag. Het hof verwijst in dit verband naarAsser Procesrecht/Boonekamp6 2020/220 en naar de conclusie van AG Vranken bij HR 23 februari 1996 (art. 81 RO), ECLI:NL:PHR:1996:AD2496 (inzake DKHB-KIVO). 3.155. Uit het voorgaande vloeit voort dat ook de vorderingen 2 t/m 5 van mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van Sporttrading, Sport Concept en Brandustry dienen te worden afgewezen.
Vorderingen tot schadevergoeding (in reconventie, grief XII, en vordering 6 van de curator in hoger beroep)
- In het geschil tussen (mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van) Ferro en Converse c.s
3.156. De rechtbank heeft de gevorderde schadevergoeding vanwege de ten onrechte onder Ferro gelegde beslagen terecht toegewezen. Voor de bespreking van de daartegen gerichte grief XII verwijst het hof naar de overwegingen 3.38-3.40. in het geschil tussen Converse c,s. en FM.
Ook eventuele schade als gevolg van het op 23 juli 2018 ten laste van Ferro gelegde beslag dient te worden vergoed. De daarop gerichte vordering van de curator in hoger beroep (sub 6) zal dan ook worden toegewezen en wel hoofdelijk ten laste van Converse en Kesbo. Hetzelfde geldt voor de uit te spreken proceskostenveroordeling.
- In het geschil tussen (mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van) Sporttrading, Sport Concept en Brandustry, en Converse c.s.
3.157. Aangezien de onder Sporttrading, Sport Concept en Brandustry gelegde beslagen naar het oordeel van het hof niet onrechtmatig zijn, moet de vordering tot het vergoeden van eventueel door die beslagen geleden schade worden afgewezen. Grief XII slaagt voor zover deze ziet op dit onderdeel van het geschil. De toewijzende beslissing van de rechtbank zal worden vernietigd en de vordering van de curator in hoger beroep (sub 6) zal worden afgewezen, voor zover deze ziet op de ten laste van Sporttrading, Sport Concept en Brandustry gelegde beslagen.
De (incidentele) vorderingen ex artikel 843a Rv / 1019a Rv
3.158. Het beoordelingskader behorende bij een vordering ex artikel 843a Rv heeft het hof vermeld in overweging 3.48. Ferro heeft geen Converse-schoenen verhandeld en geen merkinbreuk gemaakt (overweging 3.77.). Voor de beoordeling van de vorderingen verwijst het hof naar overweging 3.49, aangezien ten aanzien van Ferro hetzelfde geldt als ten aanzien van FM.
3.159. Voor de incidentele vordering van Converse c.s. tegen (mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van) Sporttrading, Sport Concept en Brandustry geldt dat Converse c.s. al inzage krijgt. Het hof verwijst naar het hierboven gegeven oordeel onder het kopje
‘Veroordeling tot opgave (vordering III), afgifte van de schoenen (vordering sub IV) en gedogen van inzage (vordering sub V)’. Daarmee is het belang van Converse c.s. bij deze vordering komen te vervallen, zoals Converse c.s. ook in haar pleitnota heeft onderkend.
3.160. Het hof zal de incidentele vorderingen ex artikel 843a Rv dan ook afwijzen.
Proceskostenveroordeling in de hoofdzaak en in het incident
3.161. In eerste aanleg zijn Converse en Kesbo als overwegend in het ongelijk gestelde partij (ook in het geschil met de curator) hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie. De kosten aan de zijde van de curator werden begroot op € 201.510,00. In hoger beroep volgt een andere uitkomst. Dat leidt ook tot een andere proceskostenveroordeling. In overweging 3.169. zal het hof ingaan op de gevolgen van de schending van artikel 21 Rv.
- In het geschil Converse c.s. – (mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van) Sporttrading, Sport Concept en Brandustry
3.162. In hoger beroep is de curator in dit geschil degene die overwegend in het ongelijk wordt gesteld. Hoewel een deel van de vorderingen van Converse c.s. van rechtswege is geschorst en ook een deel van haar vorderingen (ook in het incident) wordt afgewezen, krijgt zij op de belangrijkste punten gelijk: het uitputtingsverweer faalt, de gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot merkinbreuk wordt toegewezen, de curator wordt veroordeeld tot het gedogen van inzage in de administratie en afgifte (conventie) en de vordering van de curator om Converse c.s. te veroordelen tot vergoeding van schade wordt alsnog afgewezen (reconventie). Dat betekent dat de curator in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep dient te worden veroordeeld. Grief XIII, die is gericht tegen de veroordeling van Converse c.s. in de proceskosten van de curator in eerste aanleg, slaagt dus.
Verder zal de curator worden veroordeeld om aan Converse en/of Kesbo terug te betalen, conform haar vordering hetgeen Converse en/of Kesbo ter uitvoering van de vonnissen aan proceskosten in eerste aanleg aan de curator heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling.
3.163. Converse c.s. heeft gevorderd dat Sporttrading c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld in de proceskosten ex artikel 1019h Rv inclusief alle kosten gemaakt in het kader van de in het lichaam van de dagvaarding genoemde ex parte bevel.
Converse c.s. heeft deze gewenste hoofdelijke veroordeling niet nader onderbouwd. Converse c.s. is de onderhavige procedure tegen de diverse vennootschappen individueel maar in één dagvaarding begonnen, hetgeen ertoe heeft geleid dat zij gezamenlijk verweer hebben gevoerd. De gevorderde hoofdelijkheid zal dan ook worden afgewezen, al zal wel de curator in zijn hoedanigheid steeds worden veroordeeld met betrekking tot de respectieve failliete vennootschap.
Converse c.s. heeft de door haar gemaakte proceskosten gespecificeerd. De gevorderde proceskosten in eerste aanleg bedragen € 771,093,56, waarvan € 384.362,26 advocaatkosten, € 157.337,28 opslagkosten, € 52.865,15 kosten beslag en gerechtelijke bewaring, € 19.981,52 kosten verschotten en € 154.000,00 kosten expert. Voor het hoger beroep bedragen de kosten volgens de opgave van Converse c.s. € 197.691,60 aan advocaatkosten, € 37.826,04 aan opslagkosten en € 3.039,61 aan verschotten. Het totaal in eerste aanleg en hoger beroep bedraagt € 1.009.650,81.
3.164. Zoals het hof heeft overwogen bij de beoordeling van de proceskosten in het geschil tussen Converse c.s. en FM, zal het toepassing geven aan de IE-indicatietarieven om te komen tot een redelijke en evenredige veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv. De indicatietarieven betreffen (uitsluitend) de advocaatkosten.
3.165. Dit is een feitelijk ingewikkelde zaak met meerdere partijen en tussentijdse faillissementen waarin zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een pleidooi heeft plaatsgevonden. Het maximale indicatietarief voor de bodemzaak is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep € 40.000,00. In eerste aanleg was sprake van een geschil in conventie en in reconventie, welke geschillen overigens grotendeels met elkaar samenhingen.
3.166. Aan de ene kant geldt het volgende. Het dossier in dit geschil is van uitzonderlijk grote omvang. In eerste aanleg zijn veel meer dan het gebruikelijke aantal processtukken gewisseld. De memories van grieven en antwoord beslaan 198 respectievelijk 428 pagina’s exclusief bijlagen. Er is dan ook sprake van een bijzonder geval als bedoeld onder 7b van de Indicatietarieven.
3.167. Aan de andere kant is het geschil juridisch gezien niet buitengewoon ingewikkeld. Bovendien zijn veel argumenten en bewijsstukken ook al aan de orde gekomen in andere procedures, die Converse c.s. in de loop der tijd tegen verschillende andere partijen in binnen- en buitenland heeft gevoerd. De door de curator gevorderde proceskosten zijn verder aanzienlijk lager, namelijk € 201.510,00 aan advocaatkosten in eerste aanleg en € 105.231,88 in hoger beroep. Het verschil kan niet worden verklaard doordat Converse ook tegen FM (en Ferro) procedeerde; slechts een heel klein deel van de processtukken van Converse c.s. heeft betrekking op de positie van die vennootschappen dan wel betreft een reactie op argumenten van de wederpartij daarover. Het hof beschouwt de door Converse c.s. gevorderde advocaatkosten van in totaal bijna zeshonderdduizend euro tegen de achtergrond van het voorgaande als buitensporig hoog. Verder weegt het hof mee dat de curator weliswaar overwegend in het ongelijk is gesteld, maar dat ook Converse c.s. op een belangrijk aantal punten in het ongelijk wordt gesteld. Tot slot moet in het oog worden gehouden dat het merendeel van de kosten ook (mede) in het geschil met FM is gemaakt, terwijl Converse c.s. in dat geschil als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld.
3.168. Rekening houdend met al het voorgaande is het hof van oordeel dat toekenning van het tweevoudige van het toepasselijke indicatietarief in eerste aanleg en daarnaast ook het tweevoudige van het toepasselijke liquidatietarief in hoger beroep in dit geval kan worden beschouwd als een significant en passend deel van de redelijke kosten. Dat resulteert in een bedrag van € 80.000,00 ter zake de advocaatkosten in eerste aanleg (in conventie en in reconventie) en € 80.000,00 in hoger beroep.
3.169. In de schendingen van artikel 21 Rv door Converse c.s. ziet het hof aanleiding de in hoger beroep aan advocaatkosten toe te kennen bedragen te verminderen met 25%. De te vergoeden advocaatkosten bedragen daarom € 60.000,00 voor het hoger beroep.
3.170. Daarnaast zal het hof de curator veroordelen in de overige door Converse c.s. gevorderde proceskosten, inclusief de kosten van de deskundige, die door de curator niet zijn betwist. De curator zal in dit geschil echter niet worden veroordeeld in de kosten van beslag en gerechtelijke bewaring, aangezien deze door Converse c.s. niet nader zijn gespecificeerd en dus niet valt af te leiden welk deel van die kosten op dit geschil ziet en welk deel op de geschillen met FM respectievelijk mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Ferro. In die geschillen wordt Converse c.s. immers ten aanzien van onder meer het beslag in het ongelijk gesteld. De verschotten in hoger beroep blijven beperkt tot het griffierecht van de hoofdzaak.
- In het geschil Converse c.s. – (mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van) Ferro
3.171. Converse c.s. is de in dit geschil overwegend in het ongelijk gestelde partij. Converse en Kesbo zullen dan ook hoofdelijk - zoals gevorderd - worden veroordeeld in de proceskosten in dit geschil. Ook hierbij gelden de kaders zoals door het hof in het voorgaande al uiteen heeft gezet. De proceskosten aan de zijde van mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Ferro worden echter begroot op nihil. De omvangrijke procedure had slechts voor een zeer beperkt deel betrekking op de positie van Ferro. In eerste aanleg was bij het tussenvonnis van 4 september 2013 al duidelijk dat de vorderingen tegen Ferro zouden worden afgewezen, en in hoger beroep zijn slechts enkele pagina’s aan de positie van Ferro gewijd.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
- In het geschil tussen Converse c.s. en mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Ferro
3.172. Converse c.s. betoogt met grief XV dat de rechtbank het vonnis ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Voor het beoordelingskader verwijst het hof naar overweging 3.44. in het geschil tussen Converse c.s. en FM. In dit geschil gelden grotendeels dezelfde argumenten en overwegingen. Het argument over het restitutierisico luidt hier echter anders. Converse c.s. voert aan dat serieus rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de failliete boedel ter zake de proceskostenveroordeling in deze procedure en in de schadestaatprocedure niet in staat zal zijn tot terugbetaling. Het hof overweegt dat in een schadestaatprocedure opnieuw een belangenafweging kan worden gemaakt omtrent uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de dan uit te spreken proceskostenveroordeling. Wat betreft de proceskostenveroordeling in de onderhavige procedure treft de onderbouwing van de grief evenmin doel, want de kosten voor Ferro worden begroot op nihil (overweging 3.171.). De curator heeft er nog onbetwist op gewezen dat het faillissement door deze procedure nog niet kan worden afgewikkeld en dat het belang van uitvoerbaar bij voorraadverklaring ook daarin is gelegen. Gelet op al het voorgaande treft de grief van Converse c.s. ook in dit geschil geen doel, leidt de onderbouwing niet tot een andere beslissing in hoger beroep en zal het hof de veroordelingen van Converse c.s. uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
- In het geschil tussen Converse c.s. en mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van Sporttrading, Sport Concept en Brandustry
3.173. Converse c.s. heeft gevorderd dat deze uitspraak ten aanzien van haar vorderingen uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. De curator heeft eveneens uitvoerbaar bij voorraadverklaring bepleit (pagina 410 van de memorie van antwoord). Ook in dit geschil zal het arrest uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, nu het hof geen redenen ziet anders te beslissen.
Samenvatting en gevolgen voor de bestreden beslissingen
3.174. Converse c.s. heeft vorderingen ingesteld tegen mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van Sporttrading, Sport Concept, Ferro en Brandustry, en tegen FM. De gefailleerde vennootschappen en FM hebben volgens haar inbreuk gemaakt op Converse-merken. Anders dan Converse c.s. heeft betoogd, heeft de curator zich ook in de procedure in conventie met succes gesteld. Het hof oordeelt in deze zaak niet over de (delen van) de vorderingen die vanwege de faillissementen van rechtswege zijn geschorst (zie overwegingen 3.116, 3.124 en 3.127).
3.175. FM en de curator hebben ook reconventionele vorderingen ingesteld, onder meer gericht op schadevergoeding als gevolg van door Converse c.s. gelegde beslagen. De curator heeft in hoger beroep onder meer opheffing van de beslagen gevorderd.
3.176. Wat betreft Ferro en FM heeft Converse c.s. onvoldoende onderbouwd dat deze vennootschappen merkinbreuk hebben gepleegd. Het hof oordeelt daarom, net als de rechtbank, dat de vorderingen van Converse c.s. tegen mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Ferro en tegen FM moeten worden afgewezen. Converse c.s. moet de schade vergoeden die Ferro en FM als gevolg van de gelegde beslagen hebben geleden. Het hof zal, voor zover gevorderd, de gelegde beslagen opheffen. Converse c.s. wordt in deze geschillen in de proceskosten veroordeeld. Het hof komt tot een lagere proceskostenveroordeling dan de rechtbank, omdat het aanknoopt bij de indicatietarieven in IE-zaken voor een redelijke en evenredige veroordeling in de proceskosten. Bij de veroordeling van Converse c.s. in de proceskosten in hoger beroep houdt het hof wel ten nadele van Converse c.s. rekening met schending van artikel 21 Rv (de waarheidsplicht) door Converse c.s.
3.177. Bij de boordeling van het geschil tussen Converse c.s. en mr. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van de parallelhandelaren Sporttrading, Sport Concept en Brandustry staat het door de curator gevoerde uitputtingsverweer centraal. Volgens de curator zijn de Converse-schoenen namelijk door Converse of met haar toestemming in de EER in de handel gebracht. Als er inderdaad sprake is van uitputting, kan (de opvolger van) Converse als merkhouder het gebruik van het merk niet verbieden. De bewijslast van de gestelde uitputting rust, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, op de curator. Wat de curator heeft gesteld, is niet voldoende om de conclusie te dragen dat er sprake is van uitputting. Dat geldt zowel ten aanzien van grote aantallen schoenen waarbij iedere concrete onderbouwing van het uitputtingsverweer ontbreekt, als voor een aantal specifieke zendingen waar er wel sprake is van een onderbouwing, maar deze niet toereikend is. Bewijslevering is daarom niet aan de orde. Het hof zal voor recht verklaren dat Sporttrading, Sport Concept en Brandustry inbreuk op de Converse-merken hebben gemaakt. De curator zal inzage in de ten laste van deze vennootschappen in beslag genomen administratie en afgifte van de in beslag genomen schoenen moeten gedogen. De curator wordt in de proceskosten veroordeeld. Ook in dit geschil knoopt het hof aan bij de IE-indicatietarieven en houdt het wat betreft de proceskosten in hoger beroep ten nadele van Converse c.s. rekening met de schending van de waarheidsplicht.
3.178. De tussenvonnissen worden vernietigd omdat het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank over (de bewijslast omtrent) de gestelde uitputting van het merkrecht. Hoewel het hof op onderdelen tot hetzelfde oordeel als de rechtbank komt, zal het hof het bestreden eindvonnis in verband met de leesbaarheid van de beslissing in zijn geheel vernietigen en de uitspraak opnieuw formuleren.