In deze prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, gedateerd 9 december 2016, worden vragen beantwoord over de maatstaven voor het toewijzen van een exhibitievordering in het kader van intellectuele eigendomsrechten. De zaak betreft een geschil tussen SYNTHON B.V. en ASTELLAS PHARMA INC. over de toewijzing van een vordering tot inzage in bewijsstukken die relevant zijn voor een beweerde inbreuk op intellectuele eigendomsrechten. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten en de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met name artikelen 843a, 1019a en 1019b, die de basis vormen voor de beoordeling van dergelijke vorderingen. De Hoge Raad stelt dat de aan hem gestelde vragen betrekking hebben op de vereiste mate van aannemelijkheid voor het aannemen van een rechtsbetrekking in het kader van een vordering tot inzage in bewijsstukken. De Hoge Raad concludeert dat de maatstaf voor toewijzing van een exhibitievordering in intellectuele eigendomszaken niet in algemene zin kan worden vastgesteld, maar afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad besluit om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) te stellen over de uitleg van de Handhavingsrichtlijn en de toepassing daarvan in de onderhavige zaak.