ECLI:NL:HR:2013:BY4558
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Faillissementsprocesrecht en de rol van de curator in cassatieprocedures
In deze zaak, die op 15 maart 2013 door de Hoge Raad is behandeld, staat de rol van de curator in faillissementsprocedures centraal. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van [verzoeker], die in staat van faillissement was verklaard. De curator, mr. S.H.F. Hoppenbrouwers, had op basis van artikel 28 lid 2 van de Faillissementswet (Fw) de procespositie van de gefailleerde overgenomen in een procedure die gericht was op de voldoening van een verbintenis uit de boedel. De rechter-commissaris had op verzoek van de curator goedkeuring verleend voor het aangaan van een schikking, maar [verzoeker] stelde zich op het standpunt dat hij als belanghebbende in de zin van artikel 67 Fw moest worden aangemerkt en dat hij daarom recht had op hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank [verzoeker] terecht niet-ontvankelijk had verklaard in zijn hoger beroep. De Hoge Raad benadrukte dat de gefailleerde in een door de curator overgenomen procedure buiten het geding staat en dat de curator handelt in het belang van de boedel, niet in het belang van de gefailleerde. Dit betekent dat de gefailleerde niet kan worden aangemerkt als 'partij' in de zin van artikel 67 Fw, en dus geen recht heeft op hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris. De Hoge Raad verwierp het beroep van [verzoeker] en bevestigde de beslissing van de rechtbank.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de procespositie van gefailleerden in faillissementsprocedures en verduidelijkt de rol van de curator in het kader van het faillissementsrecht. De uitspraak is relevant voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, vooral in gevallen waar de curator de belangen van de boedel behartigt en de gefailleerde niet als partij kan optreden.