ECLI:NL:GHARL:2016:9853

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
200.160.371
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en ontslag van instantie in hoger beroep met betrekking tot de verdeling van huwelijkse gemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], die tijdens het hoger beroep in staat van faillissement is verklaard. De curator heeft aangegeven het geding niet over te nemen, waarna [geïntimeerde] verzocht heeft om ontslag van instantie. Het hof overweegt dat artikel 27 lid 2 van de Faillissementswet (Fw) niet dwingt tot toewijzing van het verzoek tot ontslag van instantie. De zaak betreft de verdeling van de huwelijkse gemeenschap tussen de partijen, die gewezen echtelieden zijn, en het geschil in conventie is onlosmakelijk verbonden met het geschil in reconventie. Het hof heeft besloten de zaak naar de rol te verwijzen voor een akte van [appellant] in persoon, zodat de belangen van beide partijen kunnen worden afgewogen.

De verdere procedure is complex, aangezien [appellant] in eerste aanleg vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap, terwijl [geïntimeerde] tegenvorderingen heeft ingesteld. De rechtbank heeft deze vorderingen gezamenlijk beoordeeld, en het hoger beroep van [appellant] is gericht op vernietiging van het vonnis van de rechtbank en het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Het hof benadrukt het belang van hoor en wederhoor en kan niet beslissen op het verzoek van [geïntimeerde] zonder [appellant] in persoon te horen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij [appellant] de gelegenheid krijgt om zijn belangen naar voren te brengen.

Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor een akte van [appellant] en houdt iedere verdere beslissing aan. De uitspraak is gedaan op 6 december 2016 door de rechters J.H. Kuiper, B.J.H. Hofstee en I. Tubben, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.160.371/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/126574 / HA ZA 13-118)
arrest van 6 december 2016 in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.J. Buitenhuis, kantoorhoudend te Drachten,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het tussenarrest van 20 januari 2015 wordt hier overgenomen.

1.De verdere loop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge voormeld tussenarrest heeft op 9 maart 2015 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is geen schikking bereikt, waarna de zaak is verwezen naar de rol van 21 april 2015 voor memorie van grieven.
1.2
Op de rol van 21 april 2015 heeft [appellant] niet van grieven gediend. Vervolgens is de zaak enige malen aangehouden voor het nemen van de memorie van grieven. Op de rol van 30 juni 2015 is de zaak voor het dienen van grieven verwezen naar de rol van 5 juli 2016, ambtshalve peremptoir.
1.3
Ter rolle van 5 juli 2016 heeft mr. Buitenhuis laten weten dat haar cliënt door de rechtbank Noord-Nederland bij vonnis van 8 maart 2016 in staat van faillissement is verklaard.
1.4
Op de rol van 2 augustus 2016 heeft de curator van [appellant] , mr. C. Geffroy, kantoorhoudend te Heerenveen, laten weten dat hij de zaak niet overneemt.
1.5
Ter rolle van 27 september 2016 heeft [geïntimeerde] verzocht om van de instantie te worden ontslagen.

2.De beoordeling

2.1
Het gaat in deze zaak om de verdeling van de tussen partijen - gewezen echtelieden - bestaande gemeenschap van goederen per 24 februari 2012.
2.2
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie een aantal vorderingen met betrekking tot de verdeling van die gemeenschap ingesteld. In reconventie heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg een aantal tegenvorderingen ingesteld.
2.3
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie heeft de rechtbank deze gezamenlijk beoordeeld. In het dictum van het vonnis van 13 augustus 2014, waarvan beroep, heeft de rechtbank evenmin onderscheid gemaakt tussen de vorderingen in conventie en in reconventie.
2.4
Blijkens de conclusie van de appeldagvaarding is het hoger beroep van [appellant] gericht op vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 13 augustus 2014 en het alsnog toewijzen van de vorderingen van [appellant] .
2.5
[appellant] is door de rechtbank Noord-Nederland bij vonnis van 8 maart 2016 in staat van faillissement verklaard, met benoeming tot curator van mr. C. Geffroy, advocaat, kantoorhoudend te Heerenveen.
2.6
De gevolgen van het faillissement van [appellant] voor het vervolg van de procedure worden geregeld in de artikelen 27 en 29 Fw. Het bepaalde in art. 27 Fw ziet op de situatie dat sprake is van een rechtsvordering die tijdens de faillietverklaring aanhangig is en door de schuldenaar is ingesteld, welke situatie zich voordoet met betrekking tot de oorspronkelijke vordering in conventie van [appellant] .
2.7
De curator, door [geïntimeerde] op de voet van het bepaalde in art. 27 lid 1 Fw in het geding geroepen, heeft te kennen gegeven dat hij het geding niet overneemt. [geïntimeerde] heeft daarop ontslag van instantie verzocht, waartoe art. 27 lid 2 Fw de mogelijkheid biedt.
2.8
Art. 27 lid 2 Fw dwingt echter niet tot toewijzing van een verzoek tot verlening van ontslag van de instantie. Onder omstandigheden mag de rechter het verzoek afwijzen (vgl. HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5543). Voor zodanige afwijzing zal reden zijn indien toewijzing van de vordering in strijd zou komen met de eisen van een goede procesorde. Een dergelijke omstandigheid kan zich voordoen indien de vorderingen in conventie en in reconventie - zoals in het onderhavige geval - zodanig verweven zijn dat de band tussen beide vorderingen niet zonder noodzaak dient te worden verbroken.
2.9
Bij de beoordeling van de vordering van [geïntimeerde] tot ontslag van de instantie dient het belang van [geïntimeerde] bij beëindiging van de procedure in hoger beroep, te worden afgewogen tegen het belang van [appellant] bij het verkrijgen van een beslissing in hoger beroep op het materiële geschil zoals dat door de door hem ingestelde vordering aan de rechter is voorgelegd, en bij het voorkomen dat het vonnis in eerste aanleg, waarbij zijn vordering grotendeels is afgewezen, in kracht van gewijsde gaat.
2.1
Gelet op het beginsel van hoor en wederhoor kan het hof niet beslissen op het verzoek van [geïntimeerde] zonder van [appellant] in persoon te vernemen welke belangen aan zijn zijde dienen te worden meegewogen (vgl. HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5543). De zaak zal daarom naar de rol worden verwezen voor een akte zijdens [appellant] in persoon. [geïntimeerde] zal hierop bij antwoordakte mogen reageren, bij welke gelegenheid zij tevens haar eigen belangen naar voren zal mogen brengen voor zover die verder strekken dan blijkt uit de toelichting op het verzoek tot ontslag van de instantie, te weten de betaling door [appellant] van de proceskosten.
2.11
Indien [appellant] meent dat er redenen zijn die zich verzetten tegen ontslag van instantie - en het hof dat standpunt honoreert - dient [appellant] wel op zeer korte termijn alsnog van grieven te dienen, in beginsel twee weken nadat de beslissing van het hof aangaande het ontslag van instantie is gegeven. In dat geval zal de procedure buiten bezwaar van de boedel worden voortgezet.
2.12
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van
20 december 2016voor een akte zijdens [appellant] (
in persoon) als bedoeld in rechtsoverweging 2.10 (daarna door voor antwoordakte [geïntimeerde] op termijn van twee weken),
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. B.J.H. Hofstee en mr. I. Tubben, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 6 december 2016.