In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een agrarisch belastingadviseur, vertegenwoordigd door de Stichting, voor een beroepsfout die heeft geleid tot schade voor de appellanten, [appellant 1] en [appellant 2]. De zaak is ontstaan uit een advies dat in 2003 is gegeven over grondtransacties, waarbij [appellant 1] gebruik wilde maken van zijn voorkeursrecht tot koop. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder geoordeeld dat de vorderingen van [appellant 2] waren verjaard, terwijl de vorderingen van [appellant 1] niet verjaard waren. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld en geconcludeerd dat de verjaringstermijn voor [appellant 2] is aangevangen op het moment dat hij bekend was met de belastingaanslag van 1 december 2006. Het hof oordeelt dat de Stichting tekort is geschoten in haar zorgplicht door [appellant 1] niet te informeren over de fiscale gevolgen van het uitoefenen van het voorkeursrecht. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de Stichting veroordeeld tot schadevergoeding aan [appellant 1], terwijl de vorderingen van [appellant 2] zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.