Uitspraak
beide gevestigd te Valkenburg aan de Geul,
gevestigd te Zevenaar,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) Bierbrouwerij De Leeuw B.V. (hierna: BDL) verhuurt aan Momus II B.V. (hierna: Momus II) een pand te Maastricht. De daaraan ten grondslag liggende huurovereenkomst is ingegaan op 1 maart 1984 voor de duur van twintig jaar, dus tot en met 28 februari 2004. De huurovereenkomst is aansluitend voor de duur van tien jaar voortgezet op grond van een optiebeding dat onderdeel uitmaakt van een tussen partijen op 25 maart 1987 overeengekomen aanhangsel bij eerdergenoemde huurovereenkomst.
- ii) Bij vonnis van 28 december 2005 van de kantonrechter te Maastricht is op vordering van BDL de huurprijs van het gehuurde met ingang van 19 juli 2004 (verhoogd en) nader vastgesteld op € 91.905,57 (excl. btw) per jaar en is Momus II veroordeeld om met ingang van 19 juli 2004 aan BDL het verschil te betalen tussen de nader vastgestelde huurprijs en de feitelijk betaalde huurprijs, te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag van voldoening.
- iii) Bij appeldagvaarding van 30 januari 2006 heeft Momus II gevorderd voornoemd vonnis te vernietigen en BDL te veroordelen tot (terug)betaling aan Momus II van een bedrag van € 120.550,45 ter zake van teveel betaalde huur over de periode van 1 maart 2004 tot en met 31 januari 2006, een bedrag van € 3.886,12 aan rente en een bedrag van € 3.847,93 aan proceskosten. Momus II heeft gesteld deze bedragen onder dreiging van executie van het (bij voorraad uitvoerbaar verklaarde) vonnis te hebben voldaan.
- iv) Het hof 's Hertogenbosch heeft bij (eind)arrest van 8 april 2008 het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Bij arrest van 28 mei 2010 heeft de Hoge Raad dat arrest vernietigd en de zaak ter verdere afdoening verwezen naar het hof Arnhem.
- v) Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft op 14 februari 2014 bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard eindarrest na verwijzing, het vonnis van de kantonrechter van 28 december 2005 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van BDL tot nadere huurprijsvaststelling alsnog afgewezen en BDL veroordeeld tot betaling aan Momus II van een bedrag van € 124.398,38 (€ 120.550,45 ter zake van restitutie van te veel betaalde huur en van € 3.847,93 ter zake van proceskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2006, alsmede tot betaling van proceskosten. Het hof heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.
- vi) BDL heeft het bedrag van € 124.398,38 voldaan.
- vii) Momus II heeft haar vordering uit hoofde van te veel betaalde huur en mogelijk toekomstig te veel betaalde huur bij akte van cessie van 31 oktober 2007 gecedeerd aan Pinoccio.
Die partij is derhalve niet daadwerkelijk in staat haar (op dat moment nog toekomstige) aanspraak geldend te maken. De terugwerkende kracht die toekomt aan de uitspraak waarbij de veroordeling wordt vernietigd, gaat niet zo ver dat die partij, achteraf bezien, wel geacht moet worden daartoe in staat te zijn geweest. De andersluidende opvatting zou niet in overeenstemming zijn met de hiervoor in 3.3.4 vermelde strekking van de regels met betrekking tot de korte verjaringstermijnen. Dat de vordering tot terugbetaling hangende het hoger beroep voorwaardelijk ingesteld kan worden bij de rechtbank en dat de veroordeelde partij in hoger beroep terugbetaling kan vorderen van hetgeen zij ingevolge het vonnis in eerste aanleg mocht hebben voldaan, maakt dat niet anders (vgl. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3784, NJ 2016/196 (rov. 3.7.2)).
4.Beslissing
3 juni 2016.