ECLI:NL:GHSHE:2020:1795

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
200.272.290_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van wrakingsverzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een wrakingsverzoek dat door verzoekster is ingediend bij de wrakingskamer van de rechtbank Limburg. Verzoekster, een vennootschap vertegenwoordigd door een bestuurder, heeft op 1 oktober 2019 een wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek is behandeld op 12 december 2019 en op 18 december 2019 heeft de wrakingskamer van de rechtbank Limburg het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekster heeft vervolgens op 3 januari 2020 hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar dit hoger beroep is niet ondertekend door een advocaat, wat in deze procedure verplicht is volgens artikel 353 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De wrakingskamer heeft verzoekster op 7 januari 2020 in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar verzoekster heeft dit verzuim niet hersteld. Verzoekster stelde dat de verplichting voor procesvertegenwoordiging niet geldt omdat de procedure voor de kantonrechter wordt gevoerd, maar het hof heeft geoordeeld dat voor civiele zaken in hoger beroep wel degelijk verplichte procesvertegenwoordiging geldt. Aangezien verzoekster het verzuim niet heeft hersteld, heeft het hof geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.

De beslissing van het hof is op 22 januari 2020 openbaar uitgesproken en houdt in dat verzoekster niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Limburg. De beslissing is aan de betrokken partijen en de rechtbank medegedeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
registratienummer wraking: 200.272.290/01
datum beslissing: 22 januari 2020
beslissing van de wrakingskamer op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissingvan de wrakingskamer van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 december 2019 (C/03/269457/ HA RK 19/213)
in de zaak van
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
vertegenwoordigd door [bestuurder] , bestuurder,
hierna te noemen: verzoekster.

1.Het procesverloop

1.1
Op 1 oktober 2019 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend bij de wrakingskamer van de rechtbank Limburg. Dit verzoek is behandeld op 12 december 2019. Op 18 december 2019 heeft de wrakingskamer van de rechtbank Limburg het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
1.2
Verzoekster heeft bij brief van 3 januari 2020, ingekomen ter griffie van het hof op 7 januari 2020, medegedeeld in hoger beroep te komen tegen deze beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Limburg.
1.3
Bij brief van 7 januari 2020 heeft de wrakingskamer verzoekster er op gewezen dat het hoger beroep niet voldoet aan de vereisten voor het indienen daarvan nu dit niet is ingediend door een advocaat terwijl dat in zaken als de onderhavige, waarin verplichte procesvertegenwoordiging geldt, wel verplicht is. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen twee weken te herstellen.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
De wrakingskamer heeft geconstateerd dat het hoger beroep van verzoekster niet voldoet aan de vereisten voor het indienen daarvan aangezien het niet is ingediend/medeondertekend door een advocaat. Verzoekster is bij brief van 7 januari 2020 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen.
In reactie op de brief van 7 januari 2020 stelt verzoekster dat het vereiste voor haar niet geldt omdat de procedure in de rechtbank wordt gevoerd voor de kantonrechter, verplichte procesvertegenwoordiging is daarin niet aan de orde.
Hierop is aan verzoekster bericht dat een hoger beroep tegen een wrakingsbeslissing van de rechtbank een appel is in een incident. Het gaat om een eindbeschikking (beslissing) in een civiele zaak. Voor civiele zaken geldt in hoger beroep verplichte procesvertegenwoordiging, zie hiervoor artikel 353, lid 1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.
2.2
Verzoekster heeft het verzuim niet hersteld en kan reeds daarom in het hoger beroep niet worden ontvangen.
2.3
Op grond van het vorenstaande is het door verzoekster ingestelde hoger beroep niet- ontvankelijk. Gelet hierop komt de wrakingskamer niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Een mondelinge behandeling kan daarom achterwege blijven.

3.De beslissing

Het hof (de wrakingskamer):
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de bestreden beslissing van
de wrakingskamer van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 december 2019;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan appellante, haar wederpartij, de rechtbank Limburg en de rechter wier wraking was verzocht.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W. van Rijkom, T.A. Gladpootjes en A.M.G. Smit, in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Fransen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.