ECLI:NL:RBLIM:2019:11512

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
C/03/269457/HA RK 19/213
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure met betrekking tot tijdigheid van verzoek

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 18 december 2019 een verzoek tot wraking van mr. W.E. Elzinga behandeld, ingediend door RamaCorp B.V. Het verzoek tot wraking volgde op een zitting op 26 september 2019, waar de verzoekster zich niet geheel onpartijdig behandeld voelde door de rechter. De verzoekster stelde dat de rechter zich schaarde achter de stellingen van de kantonrechter en dat haar houding geïrriteerd was. De rechter, mr. Elzinga, betwistte deze beschuldigingen en stelde dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoekster pas vijf dagen na de zitting haar verzoek indiende. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, omdat de feiten die tot het verzoek leidden op de zitting van 26 september 2019 bekend waren bij de verzoekster. De verzoekster had geen concrete redenen aangevoerd waarom het verzoek later ingediend kon worden. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking van mr. Elzinga niet-ontvankelijk, omdat niet voldaan was aan de formele vereisten van artikel 37, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummers:
C/03/269457 / HA RK 19/213
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
RamaCorp B.V.,
gevestigd te Heerlen aan de Ploeghof 1,
vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam bestuurder] ,
verzoekster,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. W.E. Elzinga,rechter in de rechtbank Limburg (hierna ook te noemen: de rechter).

1.Het procesverloop

Op donderdag 26 september 2019 om 9.30 uur heeft de wrakingskamer, waarvan de rechter deel uit maakte, zitting gehouden en het door verzoekster ingediende verzoek tot wraking van mr. R.P.J. Quaedackers behandeld.
Bij emailbericht van 1 oktober 2019 heeft verzoekster een verzoek ingediend tot wraking van de rechter als lid van de wrakingskamer.
De rechter heeft niet berust en heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Het verzoek tot wraking van de rechter is behandeld op 12 december 2019. Verschenen zijn [naam bestuurder] en mr. Elzinga.

2.Standpunt verzoekster

Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de rechter niet (geheel) onpartijdig/neutraal aan de behandeling van het verzoek tot wraking van mr. Quaedackers (kantonrechter) heeft deelgenomen. Verzoekster heeft daartoe gewezen op een geïrriteerde houding van de rechter, waarbij zij zich schaarde achter niet onderbouwde stellingen van de kantonrechter, het voor hem opnam en zij argumenten ter verdediging aanvoerde die door de kantonrechter niet naar voren zijn gebracht.

3.Standpunt rechter

Mr. Elzinga is van mening dat verzoekster het verzoek tot wraking niet heeft ingediend zodra de feiten of omstandigheden die tot wraking hebben geleid zich hebben voorgedaan en dat het verzoek op die grond niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Verder heeft de rechter ontkend dat zij zeer geïrriteerd was en verklaard dat zij het van belang achtte het toetsingskader ter sprake te brengen zodat verzoekster aan de hand daarvan haar standpunt nader kon toelichten. Dat verzoeksters vertegenwoordiger haar daarbij in de rede viel vond zij inderdaad irritant. Verder is de rechter van mening dat verzoekster haar bedoelingen verkeerd begrepen heeft, dat zij niet heeft geprobeerd de stellingen van de kantonrechter ‘goed te praten’ en dat zij ook geen stellingen van de kantonrechter zonder meer voor waar heeft aangenomen.

4.De beoordeling

In artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
In artikel 37, eerste lid, Rv is bepaald dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Alvorens de wrakingskamer kan toekomen aan de beoordeling van de vraag of de vrees voor vooringenomenheid van de rechter onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd kan worden geacht, dient in verband met de ontvankelijkheid te worden bezien of het verzoek tijdig is ingediend.
Uit de motivering van haar verzoek tot wraking volgt dat verzoekster daaraan opmerkingen, vragen en uitlatingen van de rechter tijdens de zitting van 26 september 2019 ten grondslag heeft gelegd. Dat betekent dat de feiten of omstandigheden die verzoekster tot het verzoek tot wraking hebben gebracht zich hebben voorgedaan op 26 september 2019 en dat deze feiten en omstandigheden ook op die zitting aan verzoekster bekend zijn geworden. Verzoekster is niet direct op de zitting van 26 september 2019 tot wraking overgegaan, noch zeer kort daarna, maar heeft het verzoek daartoe pas vijf dagen na de zitting schriftelijk ingediend. Ter zitting op 12 december 2019 heeft verzoekster in reactie op de stelling van de rechter dat het verzoek te laat is gedaan verwezen naar uitspraken van andere wrakingskamers waarin langere termijnoverschrijdingen, tot veertien dagen, verschoonbaar zijn geacht en waaruit verzoekster de conclusie heeft getrokken dat haar een termijn tot veertien dagen ter beschikking stond.
Deze stelling van verzoekster volgt de wrakingskamer niet. Uit de overgelegde uitspraken en uit overige jurisprudentie van wrakingskamers blijkt dat een verzoek dat niet op de zitting wordt gedaan maar later ter kennisname van de wrakingskamer komt, als tijdig wordt beschouwd wanneer de verzoeker onderbouwt waarom het niet mogelijk was om eerder het verzoek in te dienen. Verzoekster heeft slechts in algemene termen verwezen naar jurisprudentie en heeft geen concrete op de onderhavige zaak toegespitste redenen naar voren gebracht op grond waarvan indiening van het verzoek vijf dagen na de zitting verschoonbaar zou moeten zijn.
Gelet hierop is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek niet tijdig is gedaan en het verzoek tot wraking van de rechter niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat niet is voldaan aan het formele vereiste van artikel 37, eerste lid Rv.
Nu niet is voldaan aan alle formele vereisten dient het verzoek tot wraking van de rechter niet-ontvankelijk te worden verklaard.

5.De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking van mr. W.E. Elzinga niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.P. van Deventer (voorzitter), mr. P. Hoekstra en mr. C.M.J. van den Acker, leden, bijgestaan door J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.