6.4.De rechtbank heeft in rov. 3.1. van het vonnis een aantal feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn in hoger beroep geen grieven gericht. Daarnaast zijn in hoger beroep een aantal andere feiten komen vast te staan, die van belang zijn voor de in hoger beroep te nemen beslissingen. In dit hoger beroep kan daarom worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Bij akte van 31 maart 1995 is een deel van het voormalige CSM-terrein, nu kadastraal bekend gemeente Steenbergen sectie [sectieletter] nummer [sectienummer] , door bouwbedrijf [bouwbedrijf] BV aan [geïntimeerde 1] geleverd als bouwterrein (hierna: het perceel). Het perceel was toen onbebouwd. Het perceel ligt aan het eind van wat thans bekend staat als ‘ [perceel] ’ en loopt taps toe naar een punt. Het grenst aan beide zijden van de punt aan een havenkanaal, genaamd Haven van Steenbergen of – volgens eerdere aanduiding – Steenbergsche Haven. Langs het perceel bevond zich in 1995 een verticale houten oeverconstructie (hierna: de oeverconstructie), die in 1985 door de rechtsvoorganger van het Waterschap (hierna: het Hoogheemraadschap) vóór de toen al aanwezige houten damwand is geplaatst.
b. In opdracht van [geïntimeerde 1] heeft [bouwbedrijf] BV op dat perceel een woonhuis gerealiseerd, gefundeerd op betonnen palen met een lengte van ca. 22 meter. De oeverconstructie is in het kader van de bouw niet veranderd. [geïntimeerde 1] woont sinds 1996 in die woning, gelegen aan het adres [adres] te [plaats] . Nadat het perceel aan [geïntimeerde 1] was geleverd zijn werkzaamheden op het perceel uitgevoerd, waaronder aanpassing en ophoging van de beschoeiing, de ophoging van het maaiveld van het perceel en het aanbrengen op het perceel van diverse kunstwerken.
c. In 1998 heeft [geïntimeerde 1] bij het Hoogheemraadschap melding gemaakt van een verzakking in de punt van het perceel. Er zijn toen herstelwerkzaamheden uitgevoerd in opdracht van het Hoogheemraadschap door middel van het storten van beton ter plaatse van de punt van het perceel.
d. Na 1998 heeft [geïntimeerde 1] meerdere keren vanwege door hem geconstateerde verzakkingen herstelwerkzaamheden aan het perceel en de beschoeiing laten uitvoeren. Hierbij is een aantal malen beton gestort.
De feiten - overleg van partijen en rapporten van deskundigen
e. Bij brief van 7 maart 2007 schrijft [geïntimeerde 1] aan het Waterschap onder andere het volgende:
“Wij bespraken hedenmorgen de enorme verzakkingen die wij al enige jaren ondervinden in de tuin van onze woning (…).
In 1998 is daar ook reeds melding van gemaakt en toen is ook een gedeeltelijke reparatie uitgevoerd. Daarna bleef dit probleem en hebben wij zelf, met veel eigen werkzaamheid grond en beton, getracht de verzakkingen het hoofd te bieden. Dit is tot heden niet gelukt omdat de oorzaak is gelegen in het feit dat op bijna het gehele Eiland een stalen damwand aanwezig is maar exact ter hoogte van ons perceel is gestopt. Er is nu een gevaarlijke situatie ontstaan want soms vallen gaten van 1 meter diepte. Dit kan zo niet langer.
Volgens uw bevindingen van hedenmorgen kan dit euvel slechts op 2 mogelijke manieren worden opgelost:
A door een kering aan de buitenkant tegen de bestaande wand te plaatsen
B door het impregneren van de grond middels duikers.
Wij verzoeken u met klem om maatregelen te nemen ter voorkoming van mogelijke ongelukken.”
f. In antwoord hierop schrijft het Waterschap bij brief van 2 juli 2007 onder andere:
“De beschoeiing is omstreeks 1985 door het toenmalige hoogheemraadschap geplaatst langs het toenmalige terrein van de Suikerunie. Tijdens de bouwactiviteiten, die in de negentiger jaren plaatsvonden, zijn er door de bouwer wijzigingen aangebracht in het talud naar het water. Tevens heeft een ophoging van het maaiveld plaatsgevonden.
Voordat wij een besluit nemen omtrent herstel/aanpassing van de beschoeiing zullen wij eerst een nader onderzoek laten uitvoeren naar de oorzaak en de aard van de in de beschoeiing ontstane openingen. Niet uitgesloten is dat latere wijzigingen in het terrein zetting/schade aan de beschoeiing hebben veroorzaakt.”
g. Het Waterschap heeft Raadgevend Ingenieursbureau [raadgevend ingenieursbureau] BV (hierna: [raadgevend ingenieursbureau] ) opdracht gegeven om dit nadere onderzoek uit te voeren. [raadgevend ingenieursbureau] heeft op basis van een visuele inspectie op 10 juli 2007 en een duikinspectie op 22 augustus 2007 op 11 september 2007 een rapport uitgebracht. Op basis van de duikinspectie is geconstateerd dat:
“- het worteldoek niet goed aansluit op de bodem van de Steenbergsche Haven;
- enkele latten waarmee het worteldoek aan de beschoeiing is bevestigd los zitten;
- de achtergelegen houten damwand op één plaats ca. 6 cm open staat (messing en groef verbinding staat open)”
[raadgevend ingenieursbureau] heeft voorts bij het onderdeel ‘Conclusie’ het volgende opgemerkt:
“- Op grond van de geconstateerde gebreken is niet duidelijk of
- de oorspronkelijke oeverconstructie geplaatst in 1985 door de extra belasting naar voren helt,
- door het aanbrengen van de voorzieningen in 1996 en de in 1998 tot op heden uitgevoerde reparatie(s) schade aan of achter de oorspronkelijke oeverconstructie is ontstaan,
- de optredende verzakkingen aan terrassen en tuin een gevolg zijn van de aangebrachte aanpassingen c.q. voorzieningen en grondophogingen.
(…)
- Door de eigenaar is aangegeven dat in het verleden vele malen de grond is opgehoogd. Hierop gebaseerd met de veronderstelling dat de oeverconstructie de oorzaak zou zijn mocht men bij de visuele inspectie en uit het duikeronderzoek verwachten dat aanzienlijke schade c.q. verplaatsing geconstateerd zou zijn. Dat was niet het geval. Met dit resultaat is de oorzaak van de verzakkingen nog niet eenduidig vast te stellen en dient ons inziens gezocht te worden in de combinatie draagkracht bodem (zettingen ten gevolge van grondophogingen) en extra belasting op de oeverconstructie. In welke mate de oeverconstructie bijdraagt aan de verzakkingen is op dit moment nog niet aan te geven.”
h. Op 15 november 2007 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen het Waterschap, de heer [vertegenwoordiger van raadgevend ingenieursbureau] van [raadgevend ingenieursbureau] en de heer [geïntimeerde 1] . Afgesproken is dat de heer [geïntimeerde 1] sonderinggegevens zou aanleveren van de grond onder het perceel in verband met de draagkracht van de bodem. Omdat [geïntimeerde 1] c.s. die gegevens niet hebben kunnen achterhalen, heeft het Waterschap in januari 2008 zelf een sondering laten uitvoeren door Ingenieursbureau Gemeentewerken [vestigingsnaam] . De gegevens hiervan zijn opgenomen in een rapport van 11 januari 2008. Uit de sondeerstaat blijkt dat op een diepte van ongeveer 12 meter sprake is van enige weerstand in de bodem.
i. Bij brief van 27 augustus 2008 schrijft het Waterschap aan [geïntimeerde 1] onder andere het volgende:
“In het gesprek dat op 15 april jl. plaatsvond gaf u aan uit de resultaten van de sondering de conclusie te trekken dat de (slappe) bodem van uw perceel wegzakt, waarbij dit materiaal onder de houten damwand door in de Steenbergsche Haven belandt.
Naar ons oordeel worden de verzakkingen in uw tuin veroorzaakt door de slappe bodem. Ook in de situatie dat deze grond onder de damwand door in de Steenbergsche Haven belandt – hetgeen voor ons geen uitgemaakte zaak is – zijn wij van oordeel dat het waterschap niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor de verzakkingen in uw perceel. Wij lichten dit als volgt toe. De beschoeiing heeft als functie ervoor te zorgen dat het oppervlaktewater zijn normale functie kan vervullen. Voorkomen moet worden dat door inzakking de af- en/of aanvoer van het water wordt gehinderd. De beschoeiing heeft niet als functie verzakkingen op een aangrenzend perceel met een slappe bodem te voorkomen. In aanvulling hierop merken wij het volgende op. Voordat er op het [perceel] woningbouw plaatsvond, was de bestaande beschoeiing (damwand) reeds aanwezig. Dit leidde niet tot problemen. Doordat er in de jaren negentig van de vorige eeuw woningbouw met de aanleg van tuinen plaatsvond, werd de slappe bodem zwaarder belast. Dit heeft geleid tot verzakkingen.”
j. Bij brief van 1 juni 2010 heeft de advocaat van [geïntimeerde 1] aan het Waterschap een offerte van [staalbedrijf] B.V. toegestuurd voor leveren en het aanbrengen van een stalen damwand voor een bedrag van € 45.000,00 en voorgesteld dat het Waterschap als opdrachtgever zal fungeren.
k. Bij brief van 17 september 2010 heeft het Waterschap medegedeeld niet als opdrachtgever voor deze werkzaamheden te zullen optreden. Het Waterschap herhaalt niet aansprakelijk te zijn voor de verzakkingen op het perceel. Wel geeft het aan bereid te zijn om mee te denken aan een oplossing.
l. [geïntimeerde 1] heeft vervolgens [deskundige 1] (hierna: [deskundige 1] ) opdracht gegeven om te rapporteren over de staat van de beschoeiing. [deskundige 1] heeft op 16 november 2010 een visuele inspectie verricht en vermeldt in zijn rapport van 20 november 2010 onder andere het volgende:
“Probleemstelling
De familie [geïntimeerde 1] is van mening dat de beschoeiing in de oorspronkelijke uitvoering de oorzaak is van de schade aan de tuin en terrassen. Het waterschap Brabantse Delta is van mening dat de schade veroorzaakt wordt door zettingen in de slappe bodem en niet door de houten beschoeiing.
(…)
Conclusies
De technische beoordeling overziende kom ik tot de conclusie, dat de schade zeer waarschijnlijk wordt veroorzaakt door een combinatie van de doorlaatbaarheid van en de onderloopsheid onder de te korte houten beschoeiing in een dergelijk slappe bodem.
(…)
Technische oplossing
Naar mijn mening is het plaatsen van een gesloten damwand (bijvoorbeeld staal, zoals bij de buurman) een adequate oplossing ter voorkoming van verdere schade aan en gevaar in de tuin van de familie [geïntimeerde 1] .”
m. Op 20 januari 2011 hebben [geïntimeerde 1] c.s. en het Waterschap een bespreking gehad over de hier aan de orde zijnde problematiek. Hierin is afgesproken dat het Waterschap zich zou beraden over de vragen:
- of het Waterschap de oorzaken van de gronduitspoeling zoals aangegeven in het rapport van [deskundige 1] kan onderschrijven;
- op welke wijze de problematiek zou kunnen worden verholpen; en
- of het Waterschap aansprakelijkheid erkent.
Een vervolgafspraak werd gemaakt voor 24 februari 2011.
n. Bij e-mail van 22 februari 2011 deelt het Waterschap aan de advocaat van [geïntimeerde 1] c.s. onder andere het volgende mede:
“Hierbij geven wij te kennen de geplande bijeenkomst op 24-02-11 te willen uitstellen. (…) Hoewel we het rapport van dhr. [deskundige 1] in grote lijnen kunnen volgen en onderschrijven, erkent het waterschap niet een acute noodsituatie ten aanzien van de grondankers. (…) Daarnaast gaat het waterschap ervan uit dat er door de heer [geïntimeerde 1] , althans niet door het waterschap, activiteiten zijn ondernomen die de beschoeiing niet ten goede zijn gekomen en zelfs beschadigd kunnen hebben.”
o. Bij brief van 16 juni 2011 schrijft het Waterschap aan de advocaat van [geïntimeerde 1] c.s. onder andere het volgende:
“Ik wil u hierbij mededelen dat het Dagelijks Bestuur acht dat het waterschap niet aansprakelijk is voor de schade zoals door u gesteld is. Het waterschap zal derhalve niet overgaan tot het plaatsen van een nieuwe damwand, zoals door u, namens de familie [geïntimeerde 1] , voorgesteld is.
Het Dagelijks Bestuur begrijpt de situatie waarin de familie [geïntimeerde 1] verkeert en het belang van een goede oplossing (op korte termijn) voor de familie [geïntimeerde 1] . Het Dagelijks Bestuur is echter van mening dat niet het waterschap Brabantse Delta hiervoor dient te zorgen. Het waterschap is immers nog steeds overtuigd dat de huidige damwand voldoet naar hetgeen daarvan in de gegeven omstandigheden verwacht mag worden. De damwand is destijds namelijk geplaatst in het kader van de vaarweg en niet om tuinen van omwonenden te beschermen. Ook van belang is dat deze tuinen ook niet aanwezig waren bij plaatsing van de damwand. Naar mening van het waterschap ligt de verantwoordelijkheid in deze kwestie bij de bewoners en is het aan hen om maatregelen tegen dit soort situaties te nemen (en te bekostigen). Mogelijk kan het waterschap u informeren omtrent de te treffen maatregelen.”
p. Vervolgens heeft [geïntimeerde 1] dit geding aanhangig gemaakt. In de loop van het geding zijn nog de volgende rapporten op verzoek van partijen door deskundigen opgesteld. [deskundige 2] heeft in opdracht van het Waterschap op 19 december 2013 een notitie opgesteld onder de titel “Berekeningsresultaten houten beschoeiing woning [adres] te [plaats] ”, op 27 februari 2014 een notitie “Reactie op rapport [deskundige 1] , en analyse oorzaak verzakkingen” en eveneens op 27 februari 2014 een notitie “Veldwerkrapportage [adres] [plaats] ” (prod. 25 bij memorie van grieven). [deskundige 1] heeft op deze notities gereageerd (prod. 1 bij memorie van antwoord). [deskundige 2] heeft in een notitie van 4 april 2017 “Steenbergsche haven, reactie [deskundige 2] op M.v.A. [geïntimeerde 1] ” (prod. 42 bij pleidooi) onder meer gereageerd op de notitie van [deskundige 1] .
De feiten - relevante regelgeving
q. Het Hoogheemraadschap van West-Brabant, rechtsvoorganger van het Waterschap, heeft in januari 1995 de Legger Oppervlaktewateren (hierna: de Legger 1995) als bedoeld in artikel 78 lid 2 van de Waterschapswet vastgesteld. In de Legger 1995 is de naam van De Steenbergsche Haven opgenomen, met vermelding van riviervaknummers [riviervaknummers] . Voor zover hier van belang is in de Legger het volgende bepaald:
“1.2 Inhoud van de legger
In de legger zijn de navolgende gegevens vastgelegd:
- de namen van de betreffende oppervlaktewateren en de riviervaknummers.
En per riviervak: (…)
- de voor het onderhoud en de functie(s) van belang zijnde afmetingen, het nat profiel van bruggen en viaducten daaronder begrepen;
- de onderhoudsplichtige indien die een andere is dan het hoogheemraadschap;
- de tot het oppervlaktewater behorende kunstwerken met hun ligging, hoofdafmetingen en samenstelling.
2. Oppervlaktewateren in beheer en onderhoud bij het hoogheemraadschap
Het onderhoud van de oppervlaktewateren beperkt zich tot:
a. het in stand houden van het doorstromingsprofiel zoals dat per riviervak is weergegeven;
b. het onderhoud van de oevers voor zover het constructies betreft die door het hoogheemraadschap zijn aangelegd. Oeverconstructies die ingevolge een ontheffing zijn aangelegd, worden door de houder van de ontheffing onderhouden;
c. het onderhoud van de kunstwerken die tot het betreffende oppervlaktewater behoren.”
q. Bij besluit van 15 februari 2008 hebben Provinciale Staten van Zeeland en Provinciale Staten van Noord-Brabant vastgesteld het Reglement voor het Waterschap Brabantse Delta 2008. De hier van belang zijnde artikelen luiden als volgt:
“Artikel 2 Gebied van het waterschap
1.
Er is een waterschap met de naam Waterschap Brabantse Delta, verder aan te duiden als het waterschap.
(…)
Artikel 4 Taak van het waterschap
1. De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.
2. De taak, bedoeld in het eerste lid, omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater (…)”
r. Bij besluit van 9 december 2009 heeft het algemeen bestuur van het Waterschap de ‘Keur waterschap Brabantse Delta’ (hierna: de Keur 2009) vastgesteld. De hier van belang zijnde artikelen uit de Keur 2009, met voor zover van belang de in de Keur opgenomen toelichting, luiden als volgt:
“Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze Keur en de daarop rustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
(…)
- onderhoudsstrook: een aan een oppervlaktewaterlichaam grenzende zone, die dient voor het onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam;
- ondersteunend kunstwerk: civieltechnische constructie, waarvoor andere materialen dan aarde, klei of zand zijn gebruikt, die onderdeel uitmaakt van een waterstaatswerk en ten behoeve van dat waterstaatswerk een functie vervult;
- oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Waterwet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;
- talud: hellend oppervlak van oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen;
- waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk en bijbehorende onderhoudsstroken, dat als zodanig in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet, dan wel dat, als de vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, op de in artikel 7.2 Keur bedoelde kaart is aangegeven;
- werk: elke door menselijk toedoen ontstane of te maken constructie met toebehoren;(…)
Artikel 3.3 Onderhoudsplichtigen
Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen. (…)
Artikel 3.7 Gewoon onderhoud
De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en afval, tot het in stand houden van die oppervlaktewaterlichamen en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend.
Toelichting: Oppervlaktewaterlichamen hebben diverse functies in de waterhuishouding, waaronder waterkwantiteit, waterkwaliteit en scheepvaart. Het gewoon onderhoud is erop gericht dat oppervlaktewaterlichamen deze functies behouden. (…) De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd.
Artikel 3.8 Buitengewoon onderhoud
De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.
Artikel 3.9 Onderhoud aan ondersteunende kunstwerken en werken
1. De verplichting tot het schoonhouden van het doorstroomprofiel van een ondersteunend kunstwerk rust op de onderhoudsplichtige(n) van het oppervlaktewaterlichaam.
2. De onderhoudsplichtige(n) van ondersteunende kunstwerken en/of werken die in, op, aan of boven oppervlaktewaterlichamen zijn aangebracht zijn verplicht deze in een goede staat van onderhoud te houden. (…)
Toelichting: De meest voorkomende kunstwerken in oppervlaktewaterlichamen zijn:
- beschoeiingen (constructie in oppervlaktewaterlichaam om grond van het talud te keren) en
- duikers (buis in een oppervlaktewaterlichaam die water doorlaat).
Het doel van het ‘schoonhouden van het doorstroomprofiel’ is het zorgen voor een onbelemmerde waterdoorvoer door kunstwerken. Bij een duiker houdt het schoonhouden in dat de duiker vrij is van bijvoorbeeld bladeren en modder.
s. Bij besluit van 20 november 2012 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap de legger 1995 ingetrokken en de legger “Oppervlaktewateren en vaarwegen Mark-Vliet-Systeem vastgesteld (hierna: de legger 2012).
t. Bij besluit van 21 januari 2015 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap de “Keur waterschap Brabantse Delta” (hierna: de Keur 2015) vastgesteld met als datum van inwerkingtreding 1 maart 2015 en met intrekking van de Keur 2009.
De feiten - betekening van het vonnis en wat daarop is gevolgd
u. Op verzoek van [geïntimeerde 1] heeft de deurwaarder het vonnis op 10 juni 2013 aan het Waterschap betekend en aan het Waterschap bevel gedaan om aan het vonnis te voldoen.
v. Het Waterschap heeft op 20 juni 2013 de proceskosten ad € 5.564,40 aan [geïntimeerde 1] betaald.
w. Op 11 juni 2013 heeft een bespreking plaatsgevonden van partijen, waarbij is gesproken over de voldoening door het Waterschap van de veroordeling in het vonnis tot het aanbrengen van een zodanige beschoeiing ter plaatse van het perceel van [geïntimeerde 1] dat verdere gronduitspoeling wordt voorkomen. Van het besprokene heeft ieder van partijen een verslag opgesteld (producties 29 en 30 bij memorie van grieven).
x. Het Waterschap heeft een aanbesteding uitgeschreven voor het plaatsen van een stalen damwand over een totale lengte van 47 meter ter plaatse van het perceel van [geïntimeerde 1] , en heeft deze werkzaamheden uitbesteed aan [aannemingsmaatschappij] Aannemingsmaatschappij B.V. (hierna: [aannemingsmaatschappij] ). [aannemingsmaatschappij] heeft voor de uitvoering van de werkzaamheden aan het Waterschap bij factuur van 1 april 2014 een bedrag van € 184.066,56 in rekening gebracht. Dit bedrag is door het Waterschap op 1 mei 2014 aan [aannemingsmaatschappij] betaald.
De ontvankelijkheid (grief 2 van het Waterschap)