ECLI:NL:HR:2007:BA4915

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/100HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontruimingsvordering en bevoegdheid van de gewone rechter in Antilliaanse zaak

In deze zaak heeft Duck International Limited, gevestigd op Anguilla, een ontruimingsvordering ingesteld tegen drie verweerders die gebruik maken van een perceel grond te Oyster Pond/Dawn Beach op Sint Maarten. Duck stelt dat het strand deel uitmaakt van haar eigendom en heeft de verweerders verzocht het perceel binnen 48 uur te ontruimen. Het gerecht in eerste aanleg heeft de vordering op 19 augustus 2005 afgewezen, waarna Duck in hoger beroep ging bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Het hof bevestigde het vonnis van de eerste aanleg op 23 juni 2006, waarop Duck cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 september 2007 geoordeeld dat de burgerlijke rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Duck, ondanks de mogelijkheid van bestuursrechtelijke rechtsgangen. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van het hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof had miskend dat de burgerlijke rechter niet zonder meer de vordering van Duck kon afwijzen op basis van de mogelijkheid van bestuursdwang. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie aan de verweerders opgelegd, begroot op € 341,38 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

28 september 2007
Eerste Kamer
Nr. R06/100HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de vennootschap naar vreemd recht DUCK INTERNATIONAL LIMITED,
gevestigd op Anguilla,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
2. [Verweerster 2],
3. [Verweerder 3],
allen wonende op Sint Maarten, Nederlandse Antillen,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Duck en onderscheidenlijk [verweerster 1], [verweerster 2] en [verweerder 3], verweerders gezamenlijk ook als [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 26 juli 2005 ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, ingekomen verzoekschrift heeft Duck zich gewend tot dat gerecht en verzocht [verweerder] c.s. ieder voor zich in kort geding te bevelen het daarin nader omschreven perceel grond te Oyster Pond/Dawn Beach St. Maarten binnen 2 x 24 uur te verlaten en te ontruimen, niet weder te betreden en ontruimd te houden en het perceel ter vrije beschikking van Duck te stellen.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering afzonderlijk bestreden.
Het gerecht heeft bij vonnis van 19 augustus 2005 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Duck hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, hierna: het hof. Duck heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd.
Bij vonnis van 23 juni 2006 heeft het hof het vonnis van het gerecht bevestigd.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof heeft Duck beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geen verweer gevoerd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Sinds 1996 is Duck eigenaresse van het stuk grond te Oyster Pond (Dawn Beach, Sint Maarten), zoals omschreven in meetbrief 425 van 1987. In de aan deze meetbrief gehechte tekening zijn de “water line 1991” en de “boundary line meetbrief” aangegeven en wel zodanig dat volgens die gegevens het strand onderdeel van het perceel uitmaakt.
(ii) [Verweerster 1] exploiteert sedert 2000 op deze plaats een etablissement, waar kan worden gegeten en gedronken en waar ook stoelen en parasols kunnen worden gehuurd, die daarvoor op het strand gereed staan. [Verweerster 1] beschikt daartoe over een door het bestuurscollege van Sint Maarten verleende vergunning, die laatstelijk op 7 juni 2004 voor de periode van één jaar werd verleend.
Op 20 mei 2005 heeft [verweerster 1] bij het bestuurscollege een verzoek tot verlenging van deze vergunning ingediend.
(iii) [verweerster 2] en [verweerder 3] exploiteren, ingevolge een in januari 2002 aangevraagde en door het bestuurscollege van Sint Maarten op 17 februari 2004 voor de periode van één jaar aan [verweerster 2] verleende vergunning, op het strand te Dawn Beach een strandtent, van waaruit zij onder meer gereed staande strandstoelen, parasols, duikbrillen, snorkels, flippers en soortgelijke attributen verhuren.
(iv) Kort voordat zij het onderhavige kort geding aanspande, is Duck op het perceel begonnen met de bouw van een complex met exclusieve appartementen, bestemd voor de verkoop.
3.2 In eerste aanleg heeft Duck, kort gezegd, ontruiming door [verweerder] c.s. van de door hen gebruikte strandgedeelten gevorderd, waaraan zij ten grondslag heeft gelegd dat het desbetreffende strand deel uitmaakt van het haar toebehorende perceel, omschreven hiervoor in 3.1 onder (i). Het gerecht heeft die vordering afgewezen. In hoger beroep heeft Duck haar eis vermeerderd door subsidiair te vorderen, kort gezegd, dat [verweerder] c.s. zal worden bevolen de aan hun standplaatsvergunningen verbonden voorwaarden na te leven. Zij stelde daartoe dat [verweerder] c.s. de aan hun vergunningen verbonden voorwaarden overtreden en dat zij daarmee jegens haar onrechtmatig handelen, nu zij door die voorwaarden wordt beschermd. Het hof heeft de tegen de afwijzing van de ontruimingsvordering gerichte grieven verworpen (rov. 3.3-3.8) en ook de subsidiaire vordering niet toewijsbaar geacht, overwegende dat voor een dergelijke voorlopige voorziening de LAR-rechter geadieerd kan worden en Duck daarom door de burgerlijke rechter in die vordering niet ontvangen kan worden (rov. 3.9).
3.3.1 Het middel keert zich tegen rov. 3.9. Het klaagt in onderdeel 1 dat het hof heeft miskend dat aan een - niet tegen de overheid gerichte - vordering als de onderhavige op zichzelf niet in de weg staat dat ook andere wegen bestaan - bestuursrechtelijke rechtsgangen - waarlangs bereikt zou kunnen worden dat de gedaagde zijn gewraakte handelingen staakt.
3.3.2 Het hof heeft in de bestreden overweging kennelijk het oog gehad op de in de Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR) geopende mogelijkheid voor een door een overheidsbeschikking - een werkelijke of fictieve weigering te beschikken daaronder begrepen (art. 3 lid 2 en 3) - rechtstreeks in zijn belang getroffen persoon daartegen beroep in te stellen bij het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen (art. 7) en, hangende dat beroep, het gerecht te verzoeken dat besluit te schorsen, dan wel een andere voorlopige voorziening te treffen (art. 85).
3.3. Zoals vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.4 is blijkens de Memorie van toelichting bij het ontwerp voor de LAR bij de opzet van die regeling uitgangspunt geweest daarin zoveel mogelijk gebruik te maken van reeds in de Nederlandse bestuursrechtspraak gehanteerde begrippen, waardoor desgewenst te rade gegaan kan worden bij de Nederlandse literatuur en rechtspraak. Er bestaat derhalve grond bij de beoordeling van het onderdeel aansluiting te zoeken bij de Nederlandse rechtspraak op dit stuk.
Aldus is deze rechtsklacht gegrond. Zoals de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 18 december 1992, nr. 14924, NJ 1994, 139, behoort de burgerlijke rechter, die in beginsel bevoegd is kennis te nemen van een hem voorgelegde, op onrechtmatige daad gebaseerde vordering, zich te onthouden van niet-ontvankelijkverklaring van de eisende partij op de grond dat deze ook de mogelijkheid ten dienste staat om langs bestuursrechtelijke weg - met name door het uitlokken van bestuursdwang - aan de gewraakte gedragingen van de gedaagde partij een einde te doen maken en haar, in het geval dat het betrokken overheidsorgaan haar daartoe strekkend verzoek van de hand mocht wijzen, een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat teneinde die weigering te doen toetsen en het orgaan tot het uitoefenen van bestuursdwang te doen verplichten. Het hof heeft dit miskend. Onderdeel 2 behoeft geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 23 juni 2006;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Duck begroot op € 341,38 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 28 september 2007.