Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
[belanghebbende] B.V.
[D] B.V.’,
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
. Daarbij is niet beoogd dat het van de wil van de betrokken belastingplichtigen, laat staan van de wil van de inspecteur, zou afhangen of de belastingplichtigen, indien aan de voorwaarde van nauwe verbondenheid is voldaan, al dan niet als één ondernemer worden aangemerkt. Art. 7, lid 4, van de Wet bepaalt immers dat de inspecteur, indien aan vorenbedoelde voorwaarden is voldaan, de betrokkenen als één belastingplichtige moet aanmerken.’
- voor de behandeling bij de Rechtbank op 2 (punten) x € 495 x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 990;
- voor de behandeling bij het Hof op 1 (punt) x € 495 x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 495.
5.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- vernietigt de beschikking fiscale eenheid van 23 december 2013;
- verklaart de Rechtbank onbevoegd kennis te nemen van het beroep inzake het besluit van de Inspecteur tot het verstrekken van een btw-nummer aan de fiscale eenheid;
- bepaalt op de voet van artikel 8:71 van de Awb dat inzake het besluit van de Inspecteur tot het verstrekken van een nieuw btw-nummer aan de fiscale eenheid uitsluitend een vordering kan worden ingesteld bij de burgerlijke rechter;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 497 vergoedt;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.485; en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.