ECLI:NL:HR:2010:BL6423

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01707
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jurisdictiegeschil over bevoegdheid tussen Rechtbank te Almelo en Gerechtshof te Arnhem inzake verzoek om informatie

In deze zaak gaat het om een jurisdictiegeschil tussen de Rechtbank te Almelo en het Gerechtshof te Arnhem over de bevoegdheid om kennis te nemen van een beroep van belanghebbende, X te Z, inzake een besluit van de Staatssecretaris van Financiën. Het geschil ontstond naar aanleiding van een besluit van 8 november 2005, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het niet verstrekken van gevraagde informatie werd afgewezen. Belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank te Almelo, die zich bij uitspraak van 21 augustus 2006 onbevoegd verklaarde en het beroep doorstuurde naar het Hof. Het Hof verklaarde zich op 16 oktober 2006 eveneens onbevoegd en verzocht de Hoge Raad om uitspraak te doen in het gerezen jurisdictiegeschil.

De Hoge Raad heeft de zaak in behandeling genomen en vastgesteld dat de uitspraak van de Rechtbank onterecht was. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank te Almelo bevoegd is om kennis te nemen van het geschil, aangezien de uitspraak van de Staatssecretaris van Financiën niet kan worden aangemerkt als een besluit ingevolge de belastingwet. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en wees deze aan als de bevoegde rechter voor de behandeling van het geschil.

De Hoge Raad heeft ook een verzoek om wraking van belanghebbende deels niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige afgewezen. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2010.

Uitspraak

Nr. 08/01707
5 maart 2010
Arrest
gewezen op het verzoek van het Gerechtshof te Arnhem een beslissing te nemen inzake een jurisdictiegeschil gerezen tussen de Rechtbank te Almelo (hierna: de Rechtbank) en het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) over de bevoegdheid kennis te nemen van na te melden beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) inzake een geschil betreffende na te melden besluit.
1. De loop van het geding
1.1. Het geschil
Bij besluit van 8 november 2005 heeft de Staatssecretaris van Financiën het bezwaar van belanghebbende tegen het niet verstrekken van gevraagde informatie afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank te Almelo.
1.2. De behandeling van het ingestelde beroep
De Rechtbank (nr. AWB 05/1609 WOB AQ1 A) heeft zich bij uitspraak van 21 augustus 2006 onbevoegd verklaard en het beroep doorgezonden naar het Hof.
Het Hof heeft zich vervolgens bij uitspraak van 16 oktober 2006 onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen en de Hoge Raad verzocht uitspraak te doen in het gerezen jurisdictiegeschil.
Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan.
Het Hof heeft daarop bij uitspraak van 6 maart 2008, nr. 06/00360, het verzet ongegrond verklaard en de Hoge Raad verzocht uitspraak te doen in het gerezen jurisdictiegeschil.
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak op het verzet beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft dat beroep in cassatie in de zaak met nr. 08/02462 heden ongegrond verklaard.
1.3. Het geding voor de Hoge Raad
Het Hof heeft zich bij brief van 8 mei 2008 tot de Hoge Raad gewend met het verzoek uitspraak te doen in het gerezen jurisdictiegeschil. De brief en de daarin vermelde uitspraak van het Hof van 6 maart 2008, nr. 06/00360, zijn aan dit arrest gehecht.
Belanghebbende en de Staatssecretaris van Financiën zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen. Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Belanghebbende en de Staatssecretaris zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld op elkaars zienswijze te reageren. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruikt gemaakt.
Belanghebbende heeft daarenboven een verzoek om wraking ingediend.
Bij beslissing van de Hoge Raad van 19 februari 2010 is dat verzoek deels niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige afgewezen. Voorts heeft de Hoge Raad in zijn beslissing bepaald dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling worden genomen.
2. Beoordeling van het jurisdictiegeschil
2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het beroep is gericht tegen een uitspraak van de Staatssecretaris van Financiën betreffende een verzoek om informatie. Deze uitspraak betreft naar 's Hofs oordeel niet een ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR), zodat daartegen geen beroep bij de belastingrechter openstaat. Dat oordeel is juist.
2.2. Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is de algemene bestuursrechter in dezen bevoegd. Er is hier geen sprake van een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen als bedoeld in het tot 1 januari 2005 geldende artikel 8:4, aanhef en letter g, van de Awb. Evenmin is sprake van een ingevolge de belastingwet genomen besluit in de zin van de met ingang van 1 januari 2005 geldende tekst van artikel 26, lid 1, aanhef, van de AWR, met welke tekst geen inhoudelijke wijziging is beoogd ten opzichte van het voorheen geldende recht. Aan het voorgaande kan niet afdoen dat de gevraagde informatie wellicht een rol zou kunnen spelen in een procedure over een belastingaanslag, welke procedure niet tot de competentie van de algemene bestuursrechter behoort.
2.3. Gelet op hetgeen in 2.2 is overwogen, heeft de Rechtbank zich ten onrechte onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen. De uitspraak van de Rechtbank dient derhalve te worden vernietigd. De Rechtbank zal de zaak alsnog in behandeling moeten nemen.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
wijst de Rechtbank te Almelo aan als de rechter die bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil, en
verstaat dat de zaak alsnog door de Rechtbank in behandeling wordt genomen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2010.