Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
€ 615
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heer [belanghebbende] tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda, waarin de heffing van de premie volksverzekeringen over het jaar 2006 aan de orde is. De belanghebbende, die als kapitein op een motortankschip werkte, betwistte de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die door de Inspecteur was opgelegd. De kern van het geschil betreft de vraag in welk land de belanghebbende verzekerd is voor sociale verzekeringen, waarbij de belanghebbende stelt dat hij in Luxemburg verzekerd is, terwijl de Inspecteur Nederland als het toepasselijke land beschouwt.
Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende als Rijnvarende moet worden aangemerkt en dat de toewijzingsregels van het Rijnvarendenverdrag van toepassing zijn. De belanghebbende heeft een E-101 verklaring ontvangen van de Luxemburgse autoriteiten, maar het Hof oordeelt dat Nederland niet gebonden is aan deze verklaring. De Inspecteur is van mening dat de E-101 verklaring geen juridische grondslag heeft, omdat deze niet in overeenstemming is met de toepasselijke wetgeving. Het Hof bevestigt dat de belanghebbende geen vrijstelling van de premie volksverzekeringen toekomt, omdat de onderneming die het schip exploiteert, [G], in Nederland is gevestigd.
De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd, en het Hof concludeert dat de belanghebbende de heffing van de premie volksverzekeringen in Nederland moet ondergaan, ondanks de E-101 verklaring van Luxemburg. De beslissing is genomen op 21 december 2017 door een meervoudige kamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, en de uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde datum.