Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Vier geledingen in het onderzoek
Onderzoek frezen (O-PV3)
“2 Aanleiding onderzoek”
D-509
“2.1. Inleiding”
:
3 Beschrijving fraudepatroon”
2.6 Vijf carrousels aangetroffen”
1e BTW-carrousel [HH] BVBA – [F] B.V./ [E] B.V.
2.6.2.1.4Vordering en inbeslagname bij V.O.F. [TT]
2.6.32e BTW-Carrousel [S] – [LL] / [MM] B.V.
3e BTW-carrousel [R] – Handelsonderneming [O]op pagina 65
[Q]
[EEE]
4e BTW-carrousel [T] – [H] B.V./ [H] B.V.
“ [G] ”vijf bedragen zijn vermeld van elk 603,45. Opgeteld is dit 3.017,25, het bedrag dat [P] 10 juni 2011 telefonisch aan [G] heeft doorgegeven. [K] verklaarde hierover:
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
prima facieschending van het verdedigingsbeginsel worden beoordeeld of de inbreuk op dat beginsel gerechtvaardigd wordt uit hoofde van doelstellingen van algemeen belang. Daartoe dient de Inspecteur, op wie te dier zake de bewijslast rust, de omstandigheden aan te voeren die kunnen rechtvaardigen dat belanghebbende niet eerder is gehoord dan in het kader van zijn bezwaar tegen deze voorlopige aanslagen. Zo hij daarin slaagt, dient de Inspecteur aannemelijk te maken dat met het horen van belanghebbende in het kader van zijn bezwaar tegen de voorlopige aanslagen is voldaan aan de voorwaarden om de eerbiediging van het recht om te worden gehoord te verzekeren. In het bijzonder dient daarvoor komen vast te staan dat de schending geen nadelige gevolgen heeft gehad voor het maken van effectief bezwaar tegen de voorlopige aanslagen én dat eventuele aan die aanslagen verbonden gevolgen buiten toepassing zijn gesteld, dan wel dat na afloop van de bezwaarprocedure de nadelige gevolgen van de voorlopige aanslagen ongedaan zijn gemaakt of alsnog ongedaan konden worden gemaakt. Indien de rechten van de verdediging zijn geschonden, moet worden beoordeeld of het besluitvormingsproces van de ontvanger zonder de schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad. Daarvoor volstaat te bewijzen dat belanghebbende een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de beschikking van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden (vgl. HR 14 augustus 2015, nr. 13/01940, ECLI:NL:HR:2015:2161, BNB 2015/207; hierna: het arrest BNB 2015/207).
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken van de Rechtbank;
- verklaart de tegen de uitspraken van de Inspecteur betreffende het jaar 2011 ingestelde beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur betreffende het jaar 2011;
- vernietigt de voor het jaar 2011 opgelegde voorlopige aanslagen in de IB/PVV en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw, alsmede de desbetreffende beschikkingen inzake heffingsrente;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 208 vergoedt; en,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het bezwaar, alsmede in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op, in totaal, € 1.880.