ECLI:NL:HR:2010:BK1034

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03784
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belang bij beroep tegen voorlopige aanslag inkomstenbelasting na definitieve aanslag

In deze zaak gaat het om de vraag of er belang bestaat bij een beroep tegen een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, wanneer de definitieve aanslag reeds onherroepelijk is vastgesteld. De belanghebbende, aangeduid als X, ontving voor het jaar 2005 een voorlopige aanslag, waartegen hij bezwaar maakte. De Inspecteur heeft de aanslag verminderd, maar de Rechtbank te Arnhem verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. Hierop volgde hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. De belanghebbende stelde cassatie in tegen de uitspraak van het Hof, terwijl de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende en incidenteel beroep in cassatie instelde.

De Hoge Raad oordeelde dat de voorlopige aanslag een betalingsverplichting met zich meebrengt, die door de Ontvanger kan worden afgedwongen. Dit blijft ook van toepassing wanneer er later een definitieve aanslag wordt opgelegd die de voorlopige aanslag verrekent. De Hoge Raad concludeerde dat er voor de belanghebbende een belang bestaat bij een rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van de voorlopige aanslag, ongeacht de status van de definitieve aanslag.

De Hoge Raad heeft de middelen in het principale beroep verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De beslissing werd genomen zonder nadere motivering, aangezien de middelen geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde beide beroepen in cassatie ongegrond. Dit arrest werd uitgesproken op 19 februari 2010 door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 08/03784
19 februari 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 augustus 2008, nr. 07/00344, betreffende een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 06/6480) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 7 oktober 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het principale beroep en niet-ontvankelijkverklaring van het incidentele beroep.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
Belanghebbende heeft voorts op de conclusie gereageerd bij een nader geschrift. Nu deze reactie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
3. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
Het middel faalt. Het Hof heeft het beroep van de Inspecteur op niet-ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep terecht verworpen. Uit de voorlopige aanslag vloeit voor belanghebbende een betalingsverplichting voort, die door de Ontvanger zo nodig met wettelijke dwangmiddelen kan worden afgedwongen. Dat wordt niet anders indien naderhand een definitieve aanslag wordt opgelegd waarmee de voorlopige aanslag verrekend wordt, ook niet indien die definitieve aanslag onherroepelijk komt vast te staan. Aldus bestaat er voor de betrokkene een belang bij een oordeel van de rechter over de vraag of de voorlopige aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
4. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2010.