ECLI:NL:HR:2010:BK1034
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- M.W.C. Feteris
- Rechtspraak.nl
Belang bij beroep tegen voorlopige aanslag inkomstenbelasting na definitieve aanslag
In deze zaak gaat het om de vraag of er belang bestaat bij een beroep tegen een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, wanneer de definitieve aanslag reeds onherroepelijk is vastgesteld. De belanghebbende, aangeduid als X, ontving voor het jaar 2005 een voorlopige aanslag, waartegen hij bezwaar maakte. De Inspecteur heeft de aanslag verminderd, maar de Rechtbank te Arnhem verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. Hierop volgde hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. De belanghebbende stelde cassatie in tegen de uitspraak van het Hof, terwijl de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende en incidenteel beroep in cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelde dat de voorlopige aanslag een betalingsverplichting met zich meebrengt, die door de Ontvanger kan worden afgedwongen. Dit blijft ook van toepassing wanneer er later een definitieve aanslag wordt opgelegd die de voorlopige aanslag verrekent. De Hoge Raad concludeerde dat er voor de belanghebbende een belang bestaat bij een rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van de voorlopige aanslag, ongeacht de status van de definitieve aanslag.
De Hoge Raad heeft de middelen in het principale beroep verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De beslissing werd genomen zonder nadere motivering, aangezien de middelen geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde beide beroepen in cassatie ongegrond. Dit arrest werd uitgesproken op 19 februari 2010 door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.