In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van een uitspraak van de kantonrechter van 3 december 2014. De appellante, een maatschap van advocaten, heeft de geïntimeerde, ook een advocaat, aangesproken voor een bedrag van € 5.961,04, dat zij meent te vorderen voor verrichte werkzaamheden in een cassatiegeding. De kantonrechter verklaarde zich echter onbevoegd om van de vordering kennis te nemen, met de reden dat de vordering ter begroting aan de Raad van Toezicht moest worden voorgelegd. De appellante is in de kosten veroordeeld, terwijl de kosten aan de zijde van de geïntimeerde op nihil zijn begroot.
In hoger beroep heeft het hof de procedure in volle omvang beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de begrotingsprocedure per 1 januari 2015 is afgeschaft en dat er voor de datum van de inleidende dagvaarding op 11 maart 2014 al geen nieuwe begrotingen meer in behandeling werden genomen. Dit betekent dat de kantonrechter ten onrechte onbevoegdheid heeft aangenomen. Het hof heeft de grief van de appellante, die zich keert tegen de onbevoegdheid van de kantonrechter, gegrond verklaard. Het hof heeft geoordeeld dat de burgerlijke rechter nu wel bevoegd is om de geschillen over de hoogte van het loon van de advocaat te beslissen.
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, behoudens de beslissing over de proceskosten, en de zaak terugverwezen naar de kantonrechter voor verdere behandeling. Tevens is de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 16 augustus 2016 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.