Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[de maatschap],
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident ex artikel 351 Rv in een advocatengeschil. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.P.M.M. Heijkant, heeft hoger beroep ingesteld tegen de maatschap, vertegenwoordigd door mr. H.H.M. Meijroos. De procedure is een vervolg op eerdere vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de appellant bij verstek is veroordeeld tot betaling van € 5.961,04 aan de maatschap voor juridische werkzaamheden. De appellant heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, wat heeft geleid tot een reeks vonnissen, waaronder een eindvonnis waarin de appellant opnieuw is veroordeeld tot betaling van een verhoogd bedrag van € 10.430,82.
In het incident vordert de appellant primair de vernietiging van de bestreden vonnissen, stellende dat de maatschap misbruik van procesrecht heeft gemaakt door een tweede procedure te starten over hetzelfde onderwerp. Subsidiair vraagt de appellant om schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden vonnissen. Het hof overweegt dat de appeldagvaarding alleen de eis en gronden voor het incident bevat en niet voor de hoofdzaak, wat leidt tot de conclusie dat de appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. Het hof wijst de vordering van de appellant af en veroordeelt hem in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 894,-. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van de memorie van grieven.