In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep over de declaraties van een advocaat. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.N.A.G. Boer, heeft in principaal hoger beroep een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. F.C. Schirmeister. De zaak is een vervolg op een tussenarrest van 16 december 2014, waarin het hof had overwogen dat verwijzing naar de raad van toezicht voor het volgen van een begrotingsprocedure in het kader van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz) niet meer mogelijk was. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven hun stellingen aan te passen. De appellant handhaafde zijn stellingen dat de burgerlijke rechter bevoegd is om te beslissen over zijn vorderingen en dat de zaak teruggeworpen moest worden naar de kantonrechter. De geïntimeerde stelde dat het hof de zaak verder moest afdoen.
Het hof oordeelde dat de Wtbz niet meer van toepassing was en dat de burgerlijke rechter bevoegd was om van alle geschillen over het salaris van de advocaat kennis te nemen. Het hof oordeelde dat het bestreden vonnis niet in stand kon blijven en dat de zaak aan het hof moest worden voorgelegd. Het hof overwoog dat de appellant recht had op betaling van het loon dat door de geïntimeerde verschuldigd was, en dat de geïntimeerde niet kon volhouden dat hij geen loon verschuldigd was. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde zijn verweer onvoldoende had onderbouwd en dat de appellant recht had op betaling van een bedrag van € 2.169,69, vermeerderd met wettelijke rente.
De uitspraak van het hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg en veroordeelde de geïntimeerde tot betaling van het verschuldigde bedrag, alsook de proceskosten van beide instanties. De uitspraak werd gedaan op 29 september 2015.