ECLI:NL:GHSHE:2014:5350

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
HD 200.141.069_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake declaraties advocaat en inwerkingtreding Wet positie en toezicht advocatuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een deelvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een geschil over de declaraties van de advocaat van [geïntimeerde], die betrokken was bij een verkeersongeval op 22 maart 2007. [geïntimeerde] was als inzittende van een auto betrokken bij een aanrijding en heeft zijn zaak aanvankelijk toevertrouwd aan [appellant]. Na verloop van tijd heeft [geïntimeerde] een andere advocaat ingeschakeld, wat leidde tot een geschil over de betaling van buitengerechtelijke kosten en het honorarium van [appellant].

De kantonrechter heeft in het deelvonnis van 9 oktober 2013 geoordeeld dat [geïntimeerde] op grond van artikel 7:405 lid 2 BW aan [appellant] een redelijk loon verschuldigd is, maar dat de kantonrechter niet bevoegd is om hierover te oordelen. Dit omdat de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz) van toepassing is, die bepaalt dat het salaris van de advocaat door de raad van toezicht moet worden begroot. [appellant] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogt dat de kantonrechter zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard.

Het hof overweegt dat per 1 januari 2015 de Wet positie en toezicht advocatuur in werking treedt, wat gevolgen heeft voor de behandeling van dit soort geschillen. Het hof stelt vast dat de raad van toezicht in Limburg geen nieuwe begrotingsverzoeken meer in behandeling neemt, waardoor verwijzing naar de raad van toezicht niet meer mogelijk is. Het hof biedt beide partijen de gelegenheid om hun stellingen aan te passen in het licht van deze wetswijzigingen.

De uitspraak van het hof houdt in dat de zaak wordt verwezen naar de rol van 13 januari 2015 voor het nemen van een akte aan de zijde van [appellant], waarna [geïntimeerde] kan reageren. Het hof houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.141.069/01
arrest van 16 december 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. A.N.A.G. Boer te Klimmen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. F.C. Schirmeister te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 januari 2014 ingeleide hoger beroep van het deelvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 oktober 2013, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 515138/CV EXPL 13-888)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep, met producties;
- de memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op 22 maart 2007 is [geïntimeerde] een verkeersongeval overkomen, waarbij hij als inzittende van een personenauto is aangereden door een van links komende auto. De van links komende auto was verzekerd bij N.V. Interpolis Schade (hierna: Interpolis). Interpolis heeft aansprakelijkheid erkend.
Enkele weken later heeft [geïntimeerde] zich gewend tot [appellant] als zijn advocaat.
Bij brief van 27 april 2007 heeft [appellant] Interpolis medegedeeld dat hij met [geïntimeerde] afgesproken heeft werkzaam te zullen zijn op basis van een tarief van € 225,00 per uur, exclusief 19% BTW en 5% dossier- en administratiekosten.
Bij een tweede brief van 27 april 2007 heeft [appellant] een kopie van voormelde brief aan [geïntimeerde] verzonden. [geïntimeerde] heeft die brief ontvangen.
In het voorjaar van 2012 heeft [geïntimeerde] zich tot een andere advocaat gewend, die de behandeling van de zaak van [appellant] overgenomen heeft.
Bij brief van 29 mei 2012 aan [geïntimeerde] heeft [appellant] bevestigd dat hij de behandeling van het dossier neerlegt en heeft hij medegedeeld dat, als [geïntimeerde] aan Interpolis geen toestemming geeft om een bedrag van € 6.600,00 van de slotuitkering aan hem over te maken in verband met door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten, hij zich vrij acht om incassomaatregelen te nemen.
Bij brief van 20 december 2012 heeft [appellant] [geïntimeerde] gesommeerd om binnen twee weken een bedrag van € 5.669,69 aan buitengerechtelijke kosten te betalen.
[geïntimeerde] heeft [appellant] niet betaald.
Op 8 januari 2013 heeft Interpolis aan [appellant] een bedrag van € 3.500,00 betaald.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen:
Primair:
tot betaling van een bedrag van € 2.169,69, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van voldoening;
tot betaling van een bedrag van € 325,45 wegens buitengerechtelijke kosten en
€ 569,71 wegens geleden schade, dan wel wegens verschuldigde rente, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;
Subsidiair:
tot betaling van een bedrag van € 2.495,04 wegens geleden schade en € 325,45 wegens buitengerechtelijke kosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;
Primair en subsidiair:
tot betaling van de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na dagtekening van de uitspraak heeft betaald, alsmede te vermeerderen met de nakosten van € 131,00 zonder of € 199,00 met betekening, indien [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na de uitspraak vrijwillig aan de uitspraak heeft voldaan.
3.2.2.
Aan de vorderingen heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd:
Primair:
nakoming van de betalingsverplichting op grond van de overeenkomst van opdracht en vergoeding van schade ten gevolge van het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de betalingsverplichting en/of ten gevolge van het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst van opdracht;
Subsidiair:
onrechtmatig handelen door [geïntimeerde] jegens [appellant] ;
Meer subsidiair:
schending door [geïntimeerde] van zijn verplichtingen jegens [appellant] voortvloeiend uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid;
Meer meer subsidiair:
de redelijkheid en billijkheid als zelfstandige rechtsgrond.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, onder meer aanvoerend dat het gevorderde bedrag niet in overeenstemming is met de uitgevoerde werkzaamheden en dat de zaak verwezen moet worden naar de begrotingsprocedure van artikel 32 Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz).
3.3.
In het deelvonnis van 9 oktober 2013 heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat [geïntimeerde] op grond van artikel 7:405 lid 2 BW aan [appellant] het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd is, dat [geïntimeerde] de redelijkheid van het door [appellant] gevorderde bedrag aan salaris betwist, dat de kantonrechter daarom niet bevoegd is daarover een oordeel te geven en dat het salaris van [appellant] op grond van artikel 32 Wtbz moet worden begroot door de raad van toezicht van het arrondissement Limburg.
Op grond daarvan heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om een beslissing te nemen ten aanzien van het primair onder 1. gevorderde bedrag van € 2.169,69, alsmede ten aanzien van het subsidiair gevorderde bedrag van € 2.495,04 voor zover dat bedrag ziet op het door [geïntimeerde] aan [appellant] verschuldigde salaris, en verder iedere beslissing aangehouden.
3.4.
[appellant] heeft tegen het deelvonnis hoger beroep ingesteld. Hij heeft één grief geformuleerd en daarin, kort gezegd, betoogd dat de kantonrechter zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard en iedere verdere beslissing heeft aangehouden. [appellant] vordert in hoger beroep primair dat de zaak wordt teruggewezen naar de kantonrechter, die de vorderingen dient toe te wijzen en subsidiair dat het hof de zaak aan zich houdt en de vorderingen toewijst.
3.5.
[geïntimeerde] heeft tegen het deelvonnis incidenteel appel ingesteld. Hij heeft geconcludeerd:
in het voorwaardelijk incidenteel appel:
tot vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen van [appellant] ;
en in het incidenteel appel:
tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met de bepaling dat [appellant] binnen vier weken na het te wijzen arrest een begrotingsverzoek zal indienen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke is, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure en bij arrest uitvoerbaar bij voorraad als volgens de wet.
3.6.
Het hof overweegt het volgende. Op 1 januari 2015 zal de Wet positie en toezicht advocatuur in werking treden. Als gevolg daarvan zullen per die datum de Advocatenwet en enige andere wetten ingrijpend worden gewijzigd. Zo zal, na inwerkingtreding van eerstgenoemde wet, de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz) worden ingetrokken. Geschillen over het salaris dat door de advocaat aan de cliënt is berekend, zullen dan niet meer door de raad van toezicht worden beslist.
Het hof is er ambtshalve mee bekend dat de raad van toezicht in het arrondissement Limburg in verband met de aanstaande wetswijzigingen met ingang van 1 oktober 2014 geen nieuwe begrotingsverzoeken meer in behandeling neemt.
Gelet hierop is verwijzing naar de raad van toezicht voor het volgen van een Wtbz-begrotingsprocedure, zoals in deze zaak voorwerp van geschil is, niet meer mogelijk.
Het hof zal beide partijen in de gelegenheid stellen hun stellingen in verband hiermee aan te passen.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 13 januari 2015 voor het nemen van een akte aan de zijde van [appellant] met het hiervoor in 3.6. vermelde doel, waarna [geïntimeerde] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 december 2014.
griffier rolraad