‘4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 29 juni 2009 werd door medewerkers van de Belastingdienst in een loods aan de [a-straat] 7b te [C] een aantal kartonnen dozen bevattende sigaretten aangetroffen. Deze dozen waren zonder enig opschrift. De inhoud van de dozen betrof sloffen sigaretten van de merken [G] en [F]. In totaal werden 5.936.000 stuks sigaretten van het merk [G] en 765.000 sigaretten van het merk [F] aangetroffen. Al deze sigaretten waren niet voorzien van Nederlandse accijnszegels. Het merendeel van de pakjes sigaretten was zonder zegel en andere bevatten een buitenlands zegel. In de loods werd verdachte aangetroffen die verklaarde de huurder van deze loods te zijn.
Verdachte heeft over het aantreffen van deze sigaretten tegenover verbalisanten van de FIOD-ECD een drietal verklaringen afgelegd, te weten op 29 juni 2009, 2 juli 2009 (in het kader van een door hem gedane aangifte terzake zware mishandeling en bedreiging) en op 14 juli 2009. Op 29 juni 2009 heeft hij ontkend enige wetenschap te hebben gehad over de aanwezigheid van de sigaretten in de loods. Op 2 juli 2009 heeft hij in het kader van zijn aangifte verklaard dat hij al in april 2009, vanaf het begin van de opslag, wist dat er sigaretten in zijn loods werden opgeslagen en dat er op 29 juni 2009 sigaretten lagen. Op 14 juli 2009 heeft verdachte, nadat hem de cautie was gegeven, verklaard dat zijn verklaring van 2 juli 2009 de waarheid bevat met betrekking tot zijn wetenschap over de opslag van sigaretten in zijn loods. Hij heeft toen wel een nuancering aangebracht in die zin dat hij heeft verklaard dat hij er pas vanaf de 2e of 3e lading die bij hem opgeslagen werd, achter kwam dat het sigaretten betrof.
De rechtbank volgt de redenering van de raadsman niet dat verdachte gehouden dient te worden aan zijn verklaring van 29 juni 2009 en dat niet alleen aan de verklaring van 2 juli 2009, maar ook aan de verklaring van 14 juli 2009 geen waarde kan worden toegekend.
Ten eerste stelt de rechtbank vast dat zij op de zitting van 26 mei 2010 heeft toegezegd dat zij de verklaring van verdachte van 2 juli 2009 niet voor het bewijs van het tenlaste gelegde zal gebruiken. Ook de officier van justitie heeft in haar requisitoir voor het bewijs slechts geput uit de verklaring van 14 juli 2009.
De rechtbank vermag niet in te zien waarom de verklaring van 14 juli 2009 niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Niet is gebleken dat die verklaring niet in vrijheid of onder druk is afgelegd. Van enige beïnvloeding van die verklaring van verdachte vanwege medicijngebruik of door een eerder op 2 juli 2009 toegezegde beveiliging is de rechtbank evenmin gebleken. Bovendien stelt de rechtbank vast dat verdachte op zitting zijn bekennende verklaring van 14 juli 2009 integraal heeft bevestigd, waarmee de rechtbank de opmerking van de raadsman dat verdachte blijft bij zijn verklaring van 29 juni 2009, als onbegrijpelijk kwalificeert.
(…)
De rechtbank acht de door verdachte op 14 juli 2008 [Hof: dit moet zijn: 14 juli 2009] afgelegde verklaring geloofwaardig, nu verdachte deze verklaring op zitting heeft bevestigd en deze verklaring steun vindt in de verklaring van [P]. De rechtbank zal deze verklaring dan ook voor het bewijs gebruiken.
Verdachte heeft op 14 juli 2009 verklaard en op zitting bevestigd dat hij de loods aan de [a-straat] 7b te [C] vanaf april 2009 had gehuurd voor een op te richten onderneming met [J] en [K]. [K] en [J] hadden voorgesteld om goederen voor Engelsen op te slaan. Deze goederen werden steeds door een Bulgaarse vrachtwagen aangevoerd. Vanaf de 2e of 3e keer dat de Bulgaar goederen kwam brengen, ontdekte verdachte dat de goederen sigaretten betroffen. Hij heeft over die sigaretten geen vragen gesteld aan de Engelsen voor wie die sigaretten bestemd waren. De sigaretten werden bijna altijd weer opgehaald met een koeltrailer met Engelse kentekenplaten. De sigaretten werden in de loods omgepakt, waarbij verdachte hielp met lossen door de heftruck te besturen. Er werden altijd 24 pallets in de koeltrailer geladen waarbij als deklading een partij vriesgoed werd gebruikt, welke deklading eerst door de Engelsen werd opgehaald. Dit gebeurde één à twee keer per week. In het weekend vóór 29 juni 2009 stond er een grote voorraad sigaretten in de loods. Waar de Bulgaar deze sigaretten vandaan had gehaald weet verdachte niet. Op 29 juni 2009 bleek een aantal dozen met sigaretten verdwenen te zijn. Verdachte kreeg toen van de Engelsen de opdracht de nog aanwezige voorraad sigaretten in de vrachtwagen te laden. Hij had net een pallet met sigaretten op de heftruck staan, toen de politie kwam. Verdachte heeft voorts nog verklaard dat hij ervan uitging dat de sigaretten bestemd waren voor Engeland en dat de accijns op de sigaretten ten onrechte niet in Nederland aan de Belastingdienst is betaald.
Uit de verklaring van verdachte maakt de rechtbank op dat verdachte de sigaretten die op 29 juni 2009 in de door verdachte gehuurde loods werden aangetroffen, voorhanden heeft gehad. Voor zover uit de verklaring al niet blijkt dat verdachte wist dat die sigaretten illegaal waren in die zin dat er in Nederland geen accijns over was betaald, stelt de rechtbank vast dat de dozen waarin de sigaretten op 29 juni 2009 werden aangetroffen geen opschrift bevatten en dat verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij na 2 à 3 ladingen ontdekte dat de lading sigaretten betrof, geen vragen aan de Engelsen heeft gesteld; dat de sigaretten bijna altijd werden opgehaald met een koeltrailer; dat er steeds als deklading voor de sigaretten een partij vriesgoed werd gebruikt en dat hij niet wist waar de sigaretten vandaan kwamen. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen dat over de sigaretten in Nederland niet de verschuldigde accijns was betaald.
De rechtbank acht op grond van dit alles wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 29 juni 2009 in [C] samen met anderen opzettelijk de op de tenlastelegging vermelde hoeveelheid sigaretten, op welke sigaretten niet de verschuldigde accijns was geheven, voorhanden heeft gehad.’