Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
2. Mail
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
Jurispr.blz. I-11531, punt 55) alsmede de bestrijding van belastingfraude (zie met name arrest van 11 oktober 2007, ELISA, C‑451/05,
Jurispr.blz. I-8251, punt 81) dwingende redenen van algemeen belang vormen, die een beperking van de uitoefening van de door het EG-Verdrag gegarandeerde vrijheden van verkeer kunnen rechtvaardigen.
standstill-bepaling van artikel 64 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie behoeft derhalve geen behandeling.
beneficial ownerzijn van de bestanddelen van [bedrijf 2] . De Inspecteur is van mening dat hiermee vaststaat dat belanghebbenden de economische eigendom van die bestanddelen hebben. Belanghebbende heeft echter gesteld dat de Inspecteur voor het onderhavige geval een verkeerde betekenis toekent aan het begrip
beneficial owner. Belanghebbende wijst er in dat kader op dat het begrip moet worden gelezen binnen het kader van de onderzoeksplicht van banken, het zogenoemde “due diligence” onderzoek. Banken dienen te onderzoeken wie de aandeelhouders zijn en of geen sprake is van stromannen. Het begrip
beneficial ownerbetekent in het onderhavige geval niet meer dan dat inderdaad belanghebbenden de uiteindelijke aandeelhouders zijn en dat de aandelen niet voor of namens een onbekende derde worden gehouden. Belanghebbendes visie wordt ondersteund door de toelichting bij vraag 7, alwaar wordt verwezen naar de “
Agreement on the Swiss banks’ code of conduct with regard to the exercise of due diligence (CDB)”.
beneficial ownerbij vraag 7 kunnen worden verdedigd. De betekenis van het begrip
beneficial ownerbij vraag 7 is daarmee niet vast komen te staan. Derhalve kan op basis van de ingevulde Company account niet de conclusie worden getrokken dat belanghebbenden de economische gerechtigden zijn van de bankrekening van [bedrijf 2] . Gelet op hetgeen is overwogen in 4.3.4 en 4.3.5 is het Hof van oordeel dat de Inspecteur, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de economische eigendom van de bestanddelen van [bedrijf 2] heeft. Hetgeen de Inspecteur overigens nog heeft aangevoerd (zie overweging 4.7 in de uitspraak van de Rechtbank) brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Deze stellingen kunnen naar het oordeel van het Hof, noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien, tot het oordeel leiden dat de vermogensbestanddelen van [bedrijf 2] moeten worden toegerekend aan belanghebbende.
5.Beslissing
- verklaartde hoger beroepen ongegrond; en
- bevestigtde uitspraak van de Rechtbank in zoverre.
- verklaarthet hoger beroep gegrond;
- vernietigtde uitspraak van de Rechtbank in zoverre;
- vernietigtde uitspraak van de Inspecteur;
- vermindertde navorderingsaanslag IB/PVV 2005 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.997 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.758;
- vermindertde heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig; en
- vermindertde boetebeschikking dienovereenkomstig.
- verklaartde hoger beroepen gegrond;
- vernietigtde uitspraak van de Rechtbank in zoverre;
- vernietigtde uitspraken van de Inspecteur;
- vernietigtde navorderingsaanslagen IB/PVV 2006 tot en met 2008; en
- vernietigtde heffingsrentebeschikkingen.
- gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van de beroepen bij de Rechtbank en de hoger beroepen bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 164 vergoedt; en
- veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het bezwaar en van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 2.203,50.