Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
als aandeelhouder(belanghebbende is geen aandeelhouder) een lening verstrekt waaraan, naar hem aanstonds duidelijk moet zijn geweest, voor het geheel of voor een gedeelte geen waarde toekomt, omdat het door hem ter leen verstrekte bedrag niet of niet ten volle zal kunnen worden terugbetaald – is het Hof van oordeel dat de Inspecteur, op wie de bewijslast rust, onvoldoende heeft onderbouwd dat daarvan sprake is. In aanmerking genomen hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd met betrekking tot zijn intentie om voor de zoon een winstgevende uitgeverij te realiseren en in aanmerking genomen de tijd die daarmee gemoeid is, zoals ook door de zoon ter zitting is toegelicht, is het Hof van oordeel dat belanghebbende ten tijde van het verstrekken van de leningen verwachtte dat de geldverstrekkingen uiteindelijk tot winst en daarmee tot terugbetaling van de verstrekte lening zou leiden.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.