2.21.Na opening van het gerechtelijk vooronderzoek is als volgt gecorrespondeerd:
- Op 15 november 2001 heeft de advocaat van mevrouw [G] zich als zodanig schriftelijk kenbaar gemaakt aan de griffier van het Arrondissementsparket Breda.
- Eveneens op 15 november 2001 heeft de advocaat van mevrouw [G] de Officier van Justitie schriftelijk verzocht om afschriften van de verklaringen en overige processtukken en om een onderhoud met de behandelend Officier.
- Bij brief van 26 november 2001 zijn door de FIOD aan de advocaat van mevrouw [G] de gevraagde verklaringen en de tijdens het verhoor getoonde bescheiden toegezonden. In de begeleidende brief is door de FIOD verzocht om op korte termijn de volgende stappen in de afwerking van de zaak kenbaar te maken.
- Op 3 december 2001 is door de FIOD telefonisch contact opgenomen met de advocaat van mevrouw [G]. Naar aanleiding daarvan heeft de advocaat van mevrouw [G] op dezelfde dag een fax gezonden aan de FIOD, waarin hij aangeeft nog in afwachting te zijn van het RC-dossier.
- Bij brief van 27 december 2001 heeft de advocaat van mevrouw [G] aan de FIOD geschreven dat hij de door hem ontvangen stukken nog niet voldoende heeft bestudeerd. Tevens verzoekt hij om de zaak terug te brengen naar het administratieve traject en dat hij medio januari op de zaak terug zal komen.
- Op 30 januari 2002 is door de FIOD een tweetal afschriften ontvangen van door de advocaat van mevrouw [G] aan het expertisecentrum Fiscale Fraude te Groningen gezonden brieven. Deze brieven hebben zowel betrekking op de zaken in het algemeen, als de zaak [G] in het bijzonder. In deze brieven verzoekt de advocaat van mevrouw [G] om terugkeer naar het administratieve traject.
- Op 5 april 2002 is door de FIOD een afschrift van de reactie ontvangen van het expertisecentrum Fiscale Fraude te Groningen op de brieven van de advocaat van mevrouw [G] van 30 januari 2002, waarin is geschreven dat de terugkeer naar het administratieve traject op dat moment niet opportuun is, dat het strafrechtelijk traject wordt afgewerkt en dat aan de hand van het eindproces-verbaal een beslissing wordt genomen over de verdere afwerking.
- In de periode tussen januari 2002 en april 2002 is tussen de FIOD en mevrouw [G] en haar dochter, mevrouw [H], nog één maal telefonisch contact geweest. Aan beiden is de vraag voorgelegd of een van hen ooit iets had ondertekend op verzoek van de advocaat waarmee zij hem machtigden om namens hen de rekeninggegevens in Luxemburg op te vragen. Beiden gaven te kennen nooit iets ondertekend te hebben en verwezen voor eventuele nadere vragen naar de advocaat.
- Op 14 mei 2002 is door de FIOD telefonisch contact gezocht met de advocaat van mevrouw [G]. Deze heeft op 15 mei 2002 teruggebeld. In dit gesprek is door de FIOD gevraagd naar de mogelijkheden om tot een afronding van het proces-verbaal te komen. Door de FIOD is tevens gevraagd of de advocaat van mevrouw [G] van plan was de bankafschriften op te vragen in Luxemburg. De advocaat gaf aan deze vraag op korte termijn te beantwoorden.
- Op 27 mei 2002 is door de FIOD telefonisch contact gezocht met de advocaat van mevrouw [G], die niet bereikbaar was. Zijn secretaresse heeft te kennen gegeven dat hij zou terugbellen.
- Na het uitblijven van een reactie is door de FIOD op 4 juni 2002 een fax verzonden aan de advocaat van mevrouw [G], met het verzoek om vóór 15 juni 2002 te reageren en met de mededeling dat de zaak anders zonder zijn medewerking afgedaan zou worden.
- Op 17 juni 2002 is door de FIOD een fax ontvangen van de advocaat van mevrouw [G], waarin hij meedeelt dat hij na ontvangst van het overzichts-proces-verbaal zal bepalen welke stappen de verdediging opportuun acht.
Vervolgens is door de FIOD het proces-verbaal op 2 juli 2002 afgewerkt op basis van de op dat moment aanwezige gegevens. Daarbij is uitgegaan van een saldo bij KB-Lux van ƒ 12.666.484 per 31 januari 1994. Het proces-verbaal is vervolgens naar de Officier van Justitie gestuurd.
- Op 3 december 2002 heeft de Inspecteur aan belanghebbenden een vragenbrief gezonden met als bijlage een formulier ‘Verklaring buitenlandse bankrekeningen’.
- Bij brief van 9 december 2002 heeft de advocaat van mevrouw [G] gereageerd op de vragenbrief.
- Op 10 december 2002 heeft de Inspecteur aan belanghebbenden nogmaals een vragenbrief gezonden met als bijlage een formulier ‘Verklaring buitenlandse bankrekeningen’. Tevens heeft hij in dat kader een brief gezonden aan de advocaat van mevrouw Feitz-Mommersteeg.
- Bij brief van 13 december 2002 heeft de advocaat van mevrouw [G] gereageerd op de brieven van de Inspecteur van 10 december 2002. Hij verzoekt de Inspecteur daarin het informatieverzoek in te trekken.
- Bij brief van 16 december 2002 kondigt de Inspecteur de erven [belanghebbende] aan voornemens te zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en VB op te leggen en deelt hij mede waarop de correcties zijn gebaseerd en op welke wijze deze zijn berekend.
- Bij brief van 17 december 2002 deelt de Inspecteur aan de advocaat van mevrouw [G] mee dat de brieven van 3 december 2002 en 10 december 2002 niet worden ingetrokken. Tevens kondigt hij de navorderingsaanslagen IB/PVV en VB aan.
- Op 20 december 2002 heeft de advocaat van mevrouw [G] gereageerd op de brief van de Inspecteur van 17 december 2002.
- Op 5 februari 2003 heeft de Officier van Justitie gereageerd op het verzoek van de advocaat van mevrouw [G] om in plaats van strafrechtelijke afdoening, onder voorwaarden, over te gaan tot fiscale afdoening.
- Bij brief van 7 maart 2003 heeft de advocaat van mevrouw [G] gereageerd op de brief van de Officier van Justitie van 5 februari 2003.
- Op 31 maart 2003 heeft de Officier van Justitie een brief gezonden aan de advocaat van mevrouw [G].
- Bij brief van 14 april 2003 heeft de advocaat van mevrouw [G] gereageerd op de brief van de Officier van Justitie van 31 maart 2003.
- Bij brief van 18 april 2003 kondigt de Inspecteur navorderingsaanslagen in de IB/PVV voor de jaren 1991 tot en met 1995 en VB voor de jaren 1992 tot en met 1996 aan.