Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt een bedrag van € 28.395.
Met dagtekening 10 mei 2010 heeft de Inspecteur ter zake van de registratie van de auto aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd ten bedrage van € 12.847. Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 1 juni 2011 het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 7.145. Tevens is aan belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 218.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord voor het verstrekken van inlichtingen de de gemachtigden van belanghebbende, de heer [E] en mevrouw [G], verbonden aan [H] te [J], alsmede namens de Inspecteur, de heer [N], de heer [P], de heer [Q] en de heer [R].
2.Feiten
In het naar aanleiding van dat verzoek door [V] opgemaakte taxatierapport van 4 mei 2010 is een handelsinkoopwaarde van € 171.500 vermeld en een schadebedrag van € 20.302.
Geconstateerde schade:Rondom, € 20.302,67 (incl. BTW) conform bijgaande calculatie.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
De Rechtbank heeft gelet hierop ten onrechte beslist dat de omstandigheid, dat de naheffingsaanslag is opgelegd vóór de registratie van het voertuig, grond is de naheffingsaanslag te vernietigen.
BNB 2012/147, het bedrag van de verschuldigde belasting verminderd met € 5.702. Anders dan belanghebbende stelt, heeft de Inspecteur daarmee geen uitspraak gedaan, waarvan duidelijk is dat deze in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden.
De Inspecteur was voorts gehouden de in artikel 10, lid 2, van de Wet BPM neergelegde regeling toe te passen zolang die wetgeving na toetsing in hoogste instantie aan Europese regelgeving niet als strijdig met die regelgeving was aangemerkt.
Voor zover belanghebbende stelt dat de omstandigheid dat de wetgever hem heeft verplicht om aangifte te doen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 10, lid 2, van de Wet BPM, grond vormt voor vergoeding van werkelijke proceskosten, faalt zijn betoog. Die omstandigheid vormt geen aan de Inspecteur toe te rekenen onrechtmatigheid.
5.Beslissing
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 384 vergoedt,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van bezwaar en het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.897, en