ECLI:NL:HR:2012:BU3785

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00150
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskostenvergoeding in vennootschapsbelastingzaken en de rol van de Inspecteur

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X Holding B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, die betrekking heeft op aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2001 tot en met 2006. De Inspecteur had deze aanslagen en een boete opgelegd, welke na bezwaar door de Rechtbank te Leeuwarden zijn gehandhaafd. De Rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de uitspraken van de Inspecteur, waarbij de Inspecteur werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende. De belanghebbende ging in hoger beroep, waarop het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigde.

De belanghebbende stelde dat hij recht had op volledige vergoeding van de proceskosten, maar het Hof oordeelde dat de betrokkenheid van de Inspecteur bij de behandeling van de bezwaarschriften met instemming van de belanghebbende geen aanleiding gaf voor een bovenforfaitaire proceskostenvergoeding. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur geen verwijt treft en dat de enkele schending van artikel 10:3, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht niet voldoende is voor een volledige proceskostenvergoeding.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond, waarbij het oordeel van het Hof dat de Inspecteur in redelijkheid kon menen dat de schending van het voorschrift geen gevolgen zou hebben voor de houdbaarheid van de beslissingen op de bezwaarschriften, niet onjuist is. De Hoge Raad ziet geen termen voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12 oktober 2012
Nr. 11/00150
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X Holding B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 23 november 2010, nrs. 10/00040, 10/00041, 10/000142, 10/00043 en 10/00044, betreffende aanslagen in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2001 en 2004 tot en met 2006 aanslagen in de vennootschapsbelasting opgelegd alsmede voor het jaar 2001 een boete. Voorts is over het jaar 2003 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Deze aanslagen en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Leeuwarden (nrs. AWB 09/02341, AWB 09/02342, AWB 09/02343, AWB 09/02344 en AWB 09/02345) heeft de tegen de uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, gelast dat de inspecteur opnieuw uitspraken op bezwaar doet en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 27 oktober 2011 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Handelende namens de Inspecteur is B (hierna: B) betrokken geweest bij zowel het vaststellen van de onderhavige belastingaanslagen als bij de beslissing op de daartegen ingediende bezwaarschriften. De gemachtigde van belanghebbende heeft dienaangaande bij brief van 19 april 2007 aan de genoemde ambtenaar onder meer geschreven:
"Wij hebben geen bezwaar tegen behandeling door u van onze bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2003 en de aanslagen vennootschapsbelasting 2004 en 2005 ten name van [belanghebbende]".
De Rechtbank heeft geoordeeld dat is gehandeld in strijd met artikel 10:3, lid 3, Awb, omdat B zowel alle belastingaanslagen heeft vastgesteld, als op alle bezwaarschriften dienaangaande (mede) heeft beslist.
3.2. Voor het Hof was uitsluitend in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op volledige vergoeding van de kosten voor de in het beroep bij de Rechtbank beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Het heeft daartoe overwogen dat, gelet op de omstandigheid dat de betreffende ambtenaar met instemming van belanghebbende betrokken is geweest bij de behandeling van de bezwaarschriften, niet kan worden gezegd dat de Inspecteur een verwijt treft als bedoeld in de arresten van de Hoge Raad van 13 april 2007, nr. 41235, LJN BA2802, BNB 2007/260, en 6 februari 2009, nr. 08/01915, LJN BH1928, BNB 2009/10. De enkele omstandigheid dat artikel 10:3, lid 3, Awb is geschonden, is, aldus nog steeds het Hof, geen bijzondere omstandigheid die een vergoeding van de volledige proceskosten rechtvaardigt. Tegen dit oordeel richten zich de middelen.
3.3. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen in het Besluit proceskosten bestuursrecht is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een uitspraak doet terwijl op dat moment duidelijk is dat die uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (zie HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, LJN BP2975, BNB 2011/103). Het Hof heeft geoordeeld dat van zo'n situatie geen sprake is, gelet op de omstandigheid dat B met instemming van belanghebbende betrokken is geweest bij de uitspraken op bezwaar. Dit oordeel, dat kennelijk aldus moet worden begrepen dat de Inspecteur op grond van het gestelde in de hiervoor in 3.1 geciteerde brief van belanghebbende in redelijkheid heeft kunnen menen dat het niet naleven van het bepaalde in artikel 10:3, lid 3, Awb in het onderhavige geval geen gevolg zou hebben voor de houdbaarheid van de op de bezwaarschriften te nemen beslissingen, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het oordeel is ook niet onvoldoende gemotiveerd. Het eerste middel faalt derhalve.
3.4. Het tweede middel betoogt dat het Hof is getreden buiten de grenzen van het geschil tussen partijen aangezien de Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur het voorschrift van artikel 10:3 Awb heeft geschonden en dat dit oordeel in hoger beroep geen onderdeel was van het geschil. Dit middel faalt omdat ook het Hof ervan is uitgegaan dat evengenoemd voorschrift is geschonden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.H.W.M. Sterk en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2012.