Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Panamericana Televisión S.A.,
Republiek Perú,
1.De zaak in het kort
res judicata-effect (gezag van gewijsde) had in de investeringsarbitrage en dat het scheidsgerecht dat heeft miskend, althans haar beroep daarop ten onrechte heeft verworpen. Volgens Pantel had het scheidsgerecht op grond van het internationaal aanvaarde leerstuk van
res judicatazonder nader onderzoek als vaststaand moeten aannemen dat Peru aansprakelijk is voor de waardedaling van de onderneming door het wanbeheer van de bewindvoerder. Zij beroept zich op verschillende vernietigingsgronden: de arbiters hebben zich niet aan de opdracht gehouden, een motivering ontbreekt en de inhoud en wijze van totstandkoming van het arbitraal vonnis zijn volgens Pantel in strijd met de openbare orde. Daarnaast verwijt zij het scheidsgerecht voorbij te zijn gegaan aan een essentiële stelling, wat volgens haar eveneens een grond voor vernietiging van het arbitrale vonnis oplevert. Het hof wijst de vorderingen af.
2.Procesverloop
- de dagvaarding van 28 maart 2023;
- de akte overlegging producties van Pantel van 17 oktober 2023, met bijlagen;
- de conclusie van antwoord van Peru van 9 januari 2024, met bijlagen;
- de producties 18 en 19 die Pantel ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
[bestuurder 1] overleed in 2017, als gevolg waarvan alleen Peru nog procespartij is. In deze procedure is (tot nu toe) geen uitspraak gedaan.
4.De vordering en het verweer
(i) Het scheidsgerecht heeft zijn opdracht geschonden (artikel 1061 lid 1, aanhef en onder c, Rv), omdat het scheidsgerecht het beginsel van
res judicatavan de beslissingen in het constitutioneel vonnis niet of onjuist heeft toegepast.
(ii) Het arbitraal vonnis is niet met redenen omkleed (artikel 1061 lid 1, aanhef en onder d, Rv). Het oordeel dat het scheidsgerecht naar internationaal recht niet gebonden is aan
res judicatais onbegrijpelijk en niet steekhoudend en dat moet worden gelijkgesteld met het ontbreken van een motivering. Hetzelfde geldt voor zijn oordeel dat, hoewel de hoogste Peruaanse rechter heeft geoordeeld dat de bewindvoerder de staat Peru vertegenwoordigde en Peru ervoor verantwoordelijk is dat tijdens zijn bestuur de belastingschuld van Pantel is toegenomen, het scheidsgerecht hieraan niet gebonden is omdat deze vraag naar internationaal recht moet worden beoordeeld en Pantel geen bewijs heeft geleverd dat het handelen van [bestuurder 1] volgens internationaal recht aan Peru kan worden toegerekend. Aldus is ook sprake van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing.
(iii) De inhoud en de wijze van totstandkoming van het arbitraal vonnis zijn in strijd met de openbare orde (artikel 1061 lid 1, aanhef en onder e, Rv). Wat betreft de inhoud van het arbitraal vonnis is het niet toepassen van
res judicataop zichzelf al in strijd met de openbare orde. Daarnaast geeft dit Peru de mogelijkheid in een arbitrage het geschil opnieuw ter beoordeling voor te leggen, welke mogelijkheid het naar het toepasselijke Peruaans recht niet heeft. Bovendien is het scheidsgerecht voorbij gegaan aan een essentiële stelling van Pantel, namelijk dat de rechten die zij in Peru kan ontlenen aan het constitutioneel vonnis, zelfstandig kwalificeren als een investering als bedoeld in artikel 1 lid 2 sub e van het Investeringsverdrag. Het niet erkennen van deze rechten en het niet betalen van schadevergoeding levert schending van het Investeringsverdrag op. Door niet op deze essentiële stelling in te gaan, is de wijze van totstandkoming van het arbitraal vonnis in strijd met de openbare orde, terwijl het scheidsgerecht hierdoor bovendien zijn opdracht ernstig heeft geschonden, aldus Pantel.
res judicataheeft verworpen op twee zelfstandig dragende gronden (rov. 457 én 458 van het arbitraal vonnis). De vordering tot vernietiging richt zich niet werkelijk tegen die eerste grond. Bij gebrek aan belang kunnen de klachten alleen al om die reden niet tot vernietiging van het arbitraal vonnis kunnen leiden, aldus Peru. Peru voert verder aan dat de beslissing van arbiters over het gezag van gewijsde van een eerder vonnis een inhoudelijk oordeel betreft. De juistheid daarvan kan in een vernietigingsprocedure niet aan de orde komen. De stelling dat het scheidsgerecht het beginsel van
res judicataniet of onjuist heeft toegepast en dat daarom sprake zou zijn van schending van de opdracht, de motiveringsplicht en de openbare orde moet daarom worden verworpen. Het scheidsgerecht heeft het leerstuk van
res judicatawel degelijk onder ogen gezien maar het beroep daarop verworpen omdat naar zijn oordeel sprake was van een andere rechtsbetrekking in geschil. Het gezag van gewijsde is, anders dan Pantel stelt, niet van openbare orde. Het scheidsgerecht heeft de verwerping van het beroep van Pantel op gezag van gewijsde en haar stelling dat het handelen van de door de rechter benoemde bewindvoerder aan Peru moet worden toegerekend, uitvoerig gemotiveerd. Het heeft het Constitutioneel Vonnis aldus uitgelegd dat dit slechts ziet op belastingschulden en dus over een geheel andere rechtsbetrekking gaat. Het scheidsgerecht heeft ook afdoende toegelicht dat de bewindvoerder geen vertegenwoordiger is van de staat. Van een verrassingsbeslissing is geen sprake: Pantel heeft voldoende mogelijkheden gehad te reageren op door Peru ingeroepen rechtsbronnen en om zelf rechtsbronnen aan te voeren. Zij heeft in de arbitrage echter weinig tot niets gesteld over het leerstuk van gezag van gewijsde. Wat betreft de klacht van Pantel dat het scheidsgerecht een essentiële stelling – namelijk dat het gezag van gewijsde van de fiscale uitspraak zou kwalificeren als een zelfstandige investering in de zin van artikel 1 lid 2 Investeringsverdrag – heeft gepasseerd voert Peru in de eerste plaats aan dat volgens de rechtspraak van de Hoge Raad dit alleen in uitzonderlijke gevallen tot vernietiging kan leiden. Bovendien blijkt uit het arbitraal vonnis dat het scheidsgerecht deze stelling wel degelijk onder ogen heeft gezien en verworpen, aldus Peru.
5.Beoordeling
Bevoegdheid van hof Den Haag
res judicatahad moeten toepassen, maar dat ten onrechte heeft nagelaten.
niet, anders dan gebruikelijk in investeringsarbitrages, over gebreken in de procedure voor de nationale rechter, maar heeft zich daarentegen beroepen op
res judicatavan deze beslissing van de nationale (constitutionele) rechter. Het scheidsgerecht is aan dit beroep voorbij gegaan als ‘a sort of personal view’ van Pantel, hoewel het Investeringsverdrag de toepassing van Peruaans recht voorschrijft en daarmee de status van het oordeel van het constitutioneel hof dwingend regelt. Het resultaat is dat Peru geslaagd is in een
de factoappel bij een internationaal scheidsgerecht van een beslissing van de eigen hoogste rechter en dat de investeerder (Pantel) na het voeren van de investeringsarbitrage met minder rechten achterblijft dan zij voor de arbitrage naar het recht van verdragsstaat Peru had, aldus Pantel.
Vernietiging arbitraal vonnis; juridisch kader
Van strijd met de materiële openbare orde is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad slechts sprake als de inhoud of uitvoering van het arbitraal vonnis strijd oplevert met dwingend recht van een zo fundamenteel karakter dat de naleving ervan niet door beperkingen van procesrechtelijke aard mag worden verhinderd. [6] Bij de toetsing of het arbitraal vonnis in strijd is met dergelijk fundamenteel recht, moet de rechter zich terughoudend opstellen: alleen in sprekende gevallen mag hij tot het oordeel komen dat sprake is van strijd met de openbare orde. Als echter sprake is van een sprekend geval, dan zal de rechter tot vernietiging van het arbitrale vonnis over moeten gaan (aan die stap is niets terughoudends meer).
De wijze waarop het arbitrale vonnis tot stand is gekomen is in strijd met de openbare orde – dit is de processuele openbare orde – (onder meer) als het scheidsgerecht heeft gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. Dat beginsel houdt in dat partijen de gelegenheid moeten krijgen zich uit te laten over bescheiden en andere gegevens die arbiters aan een vonnis ten grondslag leggen en hun feitelijke stellingen aan te vullen ten aanzien van eventueel ambtshalve door het scheidsgerecht toe te passen rechtsgronden die een verrassing voor partijen zouden kunnen opleveren. Als de vordering tot vernietiging is gebaseerd op strijd met het fundamentele recht van hoor en wederhoor, is geen plaats voor een terughoudende toetsing door de rechter. [7]
res judicata-leer hanteert. Volgens haar wordt de omvang van het gezag van gewijsde beheerst door het recht van het land waar de beslissing is gegeven: Peru. Daarom bepaalt Peruaans recht de omvang van het gezag van gewijsde. De dragende beslissingen uit het Constitutioneel Vonnis hebben naar Peruaans recht
res judicatatussen Pantel en Peru. Ook op deze grond van het Nederlands arbitragerecht was het scheidsgerecht verplicht
res judicatatoe te passen en schond het zijn opdracht door het geschil opnieuw inhoudelijk te beoordelen, aldus Pantel. Pantel heeft een
legal opinionvan professor Fernandez Figueroa overgelegd waarin wordt uiteengezet dat
res judicatais verankerd in de Peruaanse grondwet en verder uitgewerkt in wet- of regelgeving van lagere orde.
res judicatain de arbitrage beoordeeld moest worden naar Peruaans recht, omdat
res judicata(gezag van gewijsde) naar Peruaans recht een leerstuk van materieel recht is. Zoals hiervoor is overwogen, was op de arbitrage tussen Pantel en Peru Nederlands procesrecht van toepassing. Het leerstuk van
res judicata, in het Nederlands rechtssysteem bekend als gezag van gewijsde of bindende kracht van vonnissen, is naar Nederlands recht een procesrechtelijk leerstuk, geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het verwijt van Pantel dat het scheidsgerecht zijn opdracht heeft geschonden door voorbij te gaan aan de toepasselijkheid van Peruaans recht, zoals bepaald in het Investeringsverdrag, en door het beginsel van
res judicataniet volgens dat recht toe te passen, is daarom onterecht.
res judicatain de arbitrage moest worden beoordeeld, is niet in geschil dat
res judicataeen internationaal erkend rechtsbeginsel is. Daarop kan ook in (internationale) arbitrages een beroep worden gedaan. [10] In de (internationale) literatuur bestaat overeenstemming over de criteria waaraan een beroep op
res judicatamoet voldoen wil het slagen: de (rechterlijke of arbitrale) uitspraak waarop het beroep ziet, moet (1) zijn gedaan tussen dezelfde partijen, (2) gaan over dezelfde feiten en (3) dezelfde rechtsgrond betreffen. Dit wordt ook wel de ‘triple-identity test’ genoemd. [11] Partijen zijn het (desgevraagd bij de mondelinge behandeling) erover eens dat deze criteria overeenkomen met de vereisten voor een geslaagd beroep op gezag van gewijsde. Het moet, kortom, gaan om een geschil tussen dezelfde partijen over dezelfde rechtsbetrekking. Pantel heeft overigens niet toegelicht dat het Peruaanse recht op dit punt afwijkt, zodat zij in zoverre belang mist bij haar klacht dat het scheidsgerecht het gezag van gewijsde naar Peruaans recht had moeten beoordelen.
res judicatavan openbare orde is, althans dat het ‘raakt aan de openbare orde’. Naar Nederlands recht geldt dat de rechter het gezag van gewijsde niet ambtshalve mag toepassen, maar alleen als daarop door een van de partijen een beroep wordt gedaan. Ook in andere rechtsstelsels wordt
res judicatain het algemeen niet als van openbare orde aangemerkt. [12] Deze kwestie mist in zoverre belang dat vaststaat dat Pantel in de arbitrage een beroep heeft gedaan op de bindende kracht van het Constitutioneel Vonnis (statement of claim 110). Een andere vraag is of in het geval dat, zoals Pantel stelt, het scheidsgerecht haar beroep op
res judicataten onrechte zou hebben verworpen, het arbitrale vonnis daarmee tot stand is gekomen in strijd met de materiële openbare orde (artikel 1065 lid 1 onder e Rv); dit is één van de vernietigingsgronden waarop Pantel zich beroept.
res judicata-effect van het Constitutioneel Vonnis in de Investeringsarbitrage het volgende overwogen:
AmparoClaim and that sustain the decision contained in the CT Judgment. [voetnoot]
amparoclaim does not allow for an analysis of peripheral facts (or facts that the Parties have not even addressed), but that could be relevant to the claims in this arbitration.
AmparoClaim is limited to the issue of a tax debt [voetnoot] and it would, thus, not be admissible to come to conclusions based thereon in connection with other issues not under analysis at the time and not adversarially debated. [voetnoot]
res judicataeffect for international tribunals.
456. As the Tribunal has previously mentioned, the Claimant attaches central importance to the expression “sort of judicial expropriation” employed in the CT Judgment, [voetnoot] to the extent that it is considered, at times, the basis of its entire case.
amparoclaim and could not have analyzed or decided (and indeed it did not) whether a direct or indirect expropriation had occurred, such that it is not factually accurate to state, as the Claimant suggests, [voetnoot] that the Constitutional Tribunal determined the existence of a judicial expropriation.
res judicataeffect in the realm of international law, even if it were a decision concluding that there was an expropriation (which is not the case). Therefore, in the Tribunal’s view, the key is whether the Claimant has established that the international legal standard for expropriation has been fulfilled, and not the position adopted by a national court with regard to the facts at stake and in accordance with domestic law, even if this involves an instance as high as the Constitutional Tribunal.
res judicata/gezag van gewijsde van het Constitutioneel Vonnis zijn opdracht heeft geschonden, het scheidsgerecht zijn beslissing hierover niet met redenen heeft omkleed en het vonnis op dit punt in strijd is met de openbare orde. Het hof overweegt hierover als volgt.
res judicata/gezag van gewijsde van nationale rechterlijke beslissingen zoals die van het Peruaanse Constitutioneel Hof. Wat daarvan zij: het scheidsgerecht is, anders dan Pantel meent, blijkens de onder 5.17 weergegeven overwegingen wel degelijk ook inhoudelijk op het beroep op
res judicata/gezag van gewijsde ingegaan. Het scheidsgerecht heeft daarbij onderzocht of de beslissing in het Constitutioneel Vonnis, waarvan Pantel het gezag van gewijsde inriep, betrekking had op een geschil tussen dezelfde partijen over dezelfde rechtsbetrekking. Het scheidsgerecht heeft overwogen dat een Amparo-procedure niet voorziet in een analyse van feiten die relevant kunnen zijn voor de vorderingen in deze investeringsarbitrage, dat de Amparo-claim is beperkt tot (een geschil over) een belastingschuld en dat het scheidsgerecht moet beslissen over een geschil onder het Investeringsverdrag (rov. 387- 389). Het hof merkt op dat de Amparo-procedure – daarentegen – zag op schending van de Peruaanse grondwet. Het scheidsgerecht heeft het vergaande standpunt van Pantel (als ‘a sort of personal view’) verworpen dat het scheidsgerecht bij zijn beoordeling van het beroep op gezag van gewijsde het Constitutioneel Vonnis niet zou mogen uitleggen (rov. 441). Het scheidsgerecht heeft geconcludeerd dat het Constitutioneel Hof in het Constitutioneel Vonnis geen ‘juridische onteigening’ had vastgesteld en dat de desbetreffende bewoordingen uit het Constitutioneel Vonnis hooguit retorisch van aard zijn (rov. 457).
res judicatadan niet aan de orde is.
res judicata/gezag van gewijsde een verrassingsbeslissing zou zijn waarover Pantel zich nader had moeten kunnen uitlaten. Allereerst mist deze klacht belang omdat het scheidsgerecht, zoals hiervoor is overwogen, ook inhoudelijk heeft beoordeeld of het Constitutioneel Vonnis gezag van gewijsde heeft. Bovendien heeft Pantel zowel in de schriftelijke fase van de arbitrage als bij de mondelinge behandeling voldoende gelegenheid gehad om haar standpunten omtrent het gezag van gewijsde toe te lichten en te onderbouwen. Van een verrassingsbeslissing of schending van hoor en wederhoor is geen sprake.
Toerekening handelen [bestuurder 1] ; ontbreken van motivering?
res judicataeen investering oplevert die beschermd wordt in het Investeringsverdrag (Rejoinder 288).
res judicata/gezag van gewijsde van het Constitutioneel Vonnis, vastgesteld dat in dat vonnis niet is geoordeeld dat Pantel is onteigend. In dat oordeel ligt besloten dat in dat vonnis geen rechten zijn toegekend die voor bescherming als investering in aanmerking komen. Tegen die achtergrond kan niet worden gezegd dat die stelling zelfstandige betekenis toekomt en de verwerping ervan ten onrechte (ongemotiveerd) zou zijn gepasseerd.
Bewijsaanbod
6.Beslissing
- wijst de vorderingen van Pantel af;
- veroordeelt Pantel in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Peru begroot op € 19.656;
- bepaalt dat als Pantel niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Pantel de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92.