ECLI:NL:HR:2000:AA4947

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/034HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Roelvink
  • A. Mijnssen
  • J. Neleman
  • M. Heemskerk
  • A. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van Benetton International N.V. tegen Eco Swiss China Time Ltd. en Bulova Corporation inzake arbitraal vonnis

In deze zaak heeft Benetton International N.V. (hierna: Benetton) cassatie ingesteld tegen de beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die de tenuitvoerlegging van een gedeeltelijk arbitraal eindvonnis van 27 juni 1997 (hierna: het PFA) had afgewezen. Het geding begon met een verzoekschrift van Benetton, ingediend op 26 augustus 1997, waarin zij vroeg om schorsing van de tenuitvoerlegging van het PFA totdat de vordering tot vernietiging van het PFA onherroepelijk zou zijn beslist. Eco Swiss China Time Ltd. (hierna: Eco Swiss) en Bulova Corporation (hierna: Bulova) hebben dit verzoek bestreden. De Rechtbank te 's-Gravenhage schorste de tenuitvoerlegging van het PFA, maar dit werd door het Gerechtshof later vernietigd, waarbij het verzoek van Benetton werd afgewezen.

Benetton heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het Hof. De Advocaat-Generaal Bakels heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarbij hij opmerkte dat partijen de gelegenheid hebben gekregen om schriftelijk hun standpunten uiteen te zetten over de invloed van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op de zaak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de feiten uit de conclusie van de Advocaat-Generaal als uitgangspunt genomen en de motiveringsklachten van Benetton tegen de oordelen van het Hof verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat het scheidsgerecht zijn oordelen voldoende had gemotiveerd en dat er geen sprake was van schending van fundamentele beginselen van procesrecht.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep van Benetton verworpen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De kosten aan de zijde van Eco Swiss zijn begroot op ƒ 525,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris, terwijl aan de zijde van Bulova op nihil is begroot. Deze beschikking is openbaar uitgesproken op 25 februari 2000 door de raadsheer De Savornin Lohman.

Uitspraak

25 februari 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/034HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
BENETTON INTERNATIONAL N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr H.A. Groen,
t e g e n
1. de rechtspersoon naar vreemd recht ECO SWISS CHINA TIME LTD,
gevestigd te Hong Kong, Volksrepubliek China,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr D. Rijpma,
en
2. de rechtspersoon naar vreemd recht BULOVA CORPORATION,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 26 augustus 1997 ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft verzoekster tot cassatie - verder te noemen: Benetton - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de (verdere) tenuitvoerlegging van het gedeeltelijk arbitraal eindvonnis van 27 juni 1997 (hierna: het PFA) te schorsen, totdat op de door Benetton op 25 augustus 1997 aanhangig gemaakte vordering tot vernietiging van het PFA onherroepelijk zal zijn beslist.
Verweersters in cassatie - verder te noemen: Eco Swiss en Bulova - hebben het verzoek bestreden.
De Rechtbank heeft na een tussenbeschikking van 8 januari 1998 bij eindbeschikking van 19 maart 1998 de tenuitvoerlegging van het PFA geschorst en het meer of anders verzochte afgewezen.
Tegen beide beschikkingen hebben Eco Swiss en Bulova respectievelijk bij verzoekschriften van 17 april 1998 en 19 mei 1998 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Benetton heeft bij verweerschrift voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en is ook harerzijds, voorwaardelijk - voor het geval het Hof de beslissing tot schorsing van de Rechtbank in het principaal beroep zou vernietigen - in hoger beroep gekomen van de tussenbeschikking van de Rechtbank van 8 januari 1998. Het Hof heeft de appellen gezamenlijk behandeld.
Bij beschikking van 17 december 1998 heeft het Hof de bestreden beschikkingen van de Rechtbank vernietigd, en opnieuw rechtdoende het verzoek van Benetton afgewezen.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft Benetton beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Eco Swiss heeft verzocht het beroep te verwerpen en Bulova is in cassatie niet verschenen.
De Advocaat-Generaal Bakels heeft bij tussenconclusie geconcludeerd dat partijen in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk uiteen te zetten welke invloed het arrest van het Hof van Justitie EG van 1 juni 1999 voor de onderhavige zaak zou hebben.
Benetton en Eco Swiss hebben de zaak schriftelijk doen toelichten door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels strekt tot verwerping van het beroep met veroordeling van Benetton in de kosten van het geding in cassatie.
De advocaat van Benetton heeft bij brief van 10 januari 2000 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels onder 1.1 tot en met 1.21.
3.2.1 Het Hof heeft in rov. 8 de klacht van Benetton, dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehou-den, verworpen op de grond dat de door Benetton bedoelde schendingen procesregels betreffen, die niet door partijen zijn vastgesteld, maar die arbiters zelf onderling hebben afgesproken.
3.2.2 Onderdeel 1 is hiertegen gericht en betoogt dat ook wanneer het gaat om schending van procesregels die niet door partijen zijn vastgesteld, maar die arbiters zelf onderling hebben afgesproken, zich het geval kan voordoen dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden, met name wanneer binnen de eigen kring van arbi-ters het beginsel van hoor en wederhoor niet in acht is genomen.
3.2.3 Het onderdeel faalt. Waar het Hof spreekt van procesregels die niet door partijen zijn vastgesteld, heeft het het oog op procesregels die niet zijn begrepen in de door partijen aan het scheidsgerecht gegeven opdracht. Hiervan uitgaande heeft het Hof terecht de voormelde klacht van Benetton verworpen. Hieraan doet niet af hetgeen het onderdeel betoogt omtrent het beginsel van hoor en weder-hoor, reeds omdat dit beginsel betrekking heeft op partijen en niet op "de eigen kring van arbiters".
3.3 Onderdeel 2 richt motiveringsklachten tegen rov. 9.2 en 9.3, waarin het Hof heeft geoordeeld dat het scheidsge-recht zijn door het Hof vermelde oordelen van voldoende motivering heeft voorzien.
Volgens art. 1065 lid 1, aanhef en onder d, Rv. kan vernietiging van een arbitraal vonnis plaatsvinden op de grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed. Ver-nieti-ging op deze grond is slechts mogelijk wanneer motivering ontbreekt, en is dus niet mogelijk in gevallen van ondeug-delijke moti-ve-ring. Aan de rechter komt niet de bevoegdheid toe om op deze vernie-tigingsgrond een arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toet-sen.
Hierop stuiten de klachten af, nu het Hof heeft geoordeeld dat het scheidsgerecht zijn oordelen heeft gemotiveerd. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en be-hoefde geen nadere motivering.
3.4 Het Hof heeft in rov. 5.4-5.8 onderzocht of de afwijking door arbiters van de door hen zelf vastgestel-de - hiervoor in 3.2 aangeduide - procesregels meebrengt dat het arbitraal vonnis in strijd met de openbare orde is. Het Hof is tot het oordeel gekomen dat de feiten geen schending van fundamentele beginselen van procesrecht opleveren, zodat de wijze waarop het vonnis is totstandgekomen niet in strijd is met de openbare orde. Hiertegen keert zich onderdeel 3 met een aantal klachten.
Het bestreden oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is zozeer verweven met waar-deringen van feitelijke aard, dat het voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk noch onvoldoende gemotiveerd. Onderdeel 3 faalt derhalve.
3.5 Onderdeel 4 voert twee motiveringsklachten aan tegen rov. 5.9.
Subonderdeel 4.1 klaagt dat onduidelijk is wat het Hof in rov. 5.9 bedoelt met "dezelfde reden" waarom het betoog van Benetton niet zou opgaan. De klacht faalt omdat het Hof hiermee klaarblijkelijk doelt op de redenen die zijn ge-noemd in de rov. 5.7-5.8.
Subonderdeel 4.2 klaagt dat het Hof in rov. 5.9 geheel is voorbijgegaan aan het door Benetton gevoerde betoog betreffende het gevaar van tegenstrijdige beslissin-gen in het geval dat een of meer van de door de Hoge Raad gestelde vragen door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de door Benetton verdedigde zin zouden worden beant-woord.
Deze klacht kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft in rov. 11.3-11.5 aan-dacht besteed aan de mogelijke processuele gevolgen van een bij wege van veronderstelling aangenomen voor Benetton gunstig luidend antwoord van het Hof van Justitie op be-doelde vragen. In deze rov. ligt besloten dat naar het voorlopig oordeel van het Hof geen gevaar voor tegenstrij-dige uitspraken bestaat.
3.6 Onderdeel 5 stelt dat gegrondbevinding van een of meer der voorafgaande klachten meebrengt dat 's Hofs rov. 12 en 13 niet in stand kunnen blijven.
Nu geen van de aangevoerde klachten doel treft, kan ook dit onderdeel niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Benetton in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Eco Swiss begroot op ƒ 525,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris en aan de zijde van Bulova op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Roelvink als voorzitter, de vice-president Mijnssen, en de raadsheren Neleman, Heemskerk en De Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer De Savornin Lohman op 25 februari 2000.