ECLI:NL:GHDHA:2025:32

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
BK-23/1197
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een woning en de verplichtingen van de Heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning, vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 558.000 voor het kalenderjaar 2022, welke waarde door de Heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van een taxatierapport. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en dat de Heffingsambtenaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had overgelegd, waaronder bouwtekeningen en iWOZ-rapporten van vergelijkingsobjecten. De Rechtbank Rotterdam had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de Heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet verplicht was om meer dan drie referentiewoningen te gebruiken en dat de op de zaak betrekking hebbende stukken correct waren verstrekt aan de gemachtigde van de belanghebbende. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Heffingsambtenaar niet in strijd had gehandeld met de verplichtingen uit de Awb. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de Heffingsambtenaar bij het vaststellen van de WOZ-waarde en de rechten van de belanghebbende om informatie te ontvangen. Het Hof concludeerde dat de waarde van de woning op een juiste wijze was vastgesteld en dat de Heffingsambtenaar zijn verplichtingen correct was nagekomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/1197

Uitspraak van 14 januari 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 30 oktober 2023, nummer ROT 23/1396.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 558.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136.
1.5.
De Heffingsambtenaar heeft op 28 februari 2024 een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 3 december 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning met het bouwjaar 1928. Het betreft een hoekwoning met een dakkapel en aanbouw van 2 m2. De gebruiksoppervlakte van de woning is 108 m2 en het perceel is 138 m2.
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 14 juli 2023 door [naam taxateur] , waarin de waarde van de woning voor het onderhavige belastingjaar is getaxeerd op € 558.000. Bij het taxatierapport is een matrix gevoegd waarin de verkooptransacties van vijf met de woning vergelijkbare woningen zijn opgenomen, te weten [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] (de vergelijkingsobjecten). De matrix bevat onder meer de volgende gegevens:
Adres
De woning
[adres 2]
[adres 3]
[adres 4]
Type woning
Hoekwoning
Hoekwoning
Hoekwoning
Tussenwoning
Buurt
[…]
[…]
[…]
[…]
Bouwjaar
1928
1928
1928
1928
Gebruiksoppervlakte (m2)
108
89
88
81
Kadastrale grondoppervlakte (m2)
138
166
125
126
VLOK
3-3-3-3
3-3-3-3
3-3-3-3
3-3-3-3
Vastgestelde WOZ-waarde
€ 558.000
Verkoopdatum
24-7-2020
1-10-2020
2-10-2020
Koopsom
€ 494.000
€ 495.000
€ 515.000
Koopsom op waardepeildatum
€ 518.623
€ 495.000
€ 515.000
Waardeverandering naar waardepeildatum (%)
4,98
0,00
0,00
Aanbouw/serre
€ 6.368
Dakkapel
€ 5.000
€ 5.000
Grondwaarde
€ 117.195
€ 130.110
€ 109.980
€ 110.535
Grondprijs per m2
€ 849
€ 784
€ 880
€ 877
Hoofdgebouwwaarde na correctie
€ 429.437
€ 388.513
€ 385.020
€ 399.465
Prijs opstal per m2
€ 3.976
€ 4.365
€ 4.375
€ 4.932
Correctie VLOK naar object belanghebbende
€ 3.976
€ 4.365
€ 4.375
€ 4.932
Adres
[adres 5]
[adres 6]
Type woning
Tussenwoning
Tussenwoning
Buurt
[…]
[…]
Bouwjaar
1928
1928
Gebruiksoppervlakte (m2)
104
91
Kadastrale grondoppervlakte (m2)
122
136
VLOK
4-3-3-3
4-3-3-3
Vastgestelde WOZ-waarde
Verkoopdatum
2-12-2020
14-4-2020
Koopsom
€ 515.000
€ 573.000
Koopsom op waardepeildatum
€ 515.000
€ 619.477
Waardeverandering naar waardepeildatum (%)
0,00
8,11
Aanbouw/serre
€ 52.032
Dakkapel
€ 5.000
€ 5.000
Grondwaarde
€ 108.315
€ 116.085
Grondprijs per m2
€ 888
€ 854
Hoofdgebouwwaarde na correctie
€ 401.685
€ 446.360
Prijs opstal per m2
€ 3.862
€ 4.905
Correctie VLOK naar object belanghebbende
€ 3.511
€ 4.459

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

Heeft de heffingsambtenaar een verplichting tot het toezenden van stukken geschonden?
3. Eiser betoogt dat de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ en de artikelen 6:17 en 7:4, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In bezwaar heeft eiser verzocht om de grondstaffel, VLOK/KOUDV-factoren, waarde van de deelobjecten en ten minste zes referentiewoningen. Door in beroep de bouwtekeningen niet over te leggen, heeft de heffingsambtenaar in strijd gehandeld met artikel 8:42 van de Awb. De heffingsambtenaar heeft ook geen iWOZ-kaarten toegestuurd.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar geen verplichting tot het toezenden van stukken geschonden. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank licht dat hieronder voor iedere door eiser ingeroepen bepaling toe.
4.1.
Op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet aan degene over wie een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens worden verstrekt (zie het arrest van de Hoge Raad van 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052). De heffingsambtenaar heeft in bezwaar een taxatieverslag aan de gemachtigde van eiser verstuurd. In dat taxatieverslag zijn de grondstaffel, VLOK-factoren, waarde van de deelobjecten en drie referentiewoningen opgenomen. De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat hij niet meer dan drie referentiewoningen heeft gebruikt. De heffingsambtenaar was niet verplicht ten minste zes referentiewoningen te gebruiken. Eiser heeft in bezwaar niet gevraagd de iWOZ-kaarten toe te sturen. Uit het voorgaande volgt dat de heffingsambtenaar een afschrift heeft verstrekt van alle gevraagde gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woning.
4.2.
Artikel 6:17 van de Awb bepaalt dat indien iemand zich laat vertegenwoordigen, het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval ter beschikking stelt aan de gemachtigde. Deze bepaling schrijft niet voor welke stukken aan de gemachtigde ter beschikking moeten worden gesteld (zie het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7148). De heffingsambtenaar heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde ter beschikking gesteld, zodat van schending van artikel 6:17 van de Awb geen sprake is.
4.3.
Artikel 7:4, tweede lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage legt. De heffingsambtenaar heeft een kopie van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde van eiser toegezonden. Daarmee heeft de heffingsambtenaar voldaan aan de verplichting van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb (zie het arrest van de Hoge Raad van 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1107, r.o. 3.6).
4.4.
Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb, zendt het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter. De heffingsambtenaar moet tegemoetkomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in de zaak (zie het arrest van de Hoge Raad van 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, r.o. 2.3.2). In dit geval heeft eiser onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de bouwtekeningen of de iWOZ-kaarten van enig belang kunnen zijn geweest voor de besluitvorming in deze zaak.
Heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld?
5. Eiser betoogt dat de waarde van de woning ten hoogste € 480.000,- bedraagt. De indexering is niet inzichtelijk. De heffingsambtenaar heeft geen rekening gehouden met het afnemend grensnut. De inhoud van de vergelijkingsobjecten is onjuist. De heffingsambtenaar heeft de VLOK-factoren en de objectkenmerken niet onderbouwd. Er is geen rekening gehouden met de matige ligging van de woning. Daarnaast zijn de bergingen van [adres 2] en [adres 4] ten onrechte niet meegerekend.
6. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend als de volle en onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Het gaat om de prijs die de meestbiedende koper zou betalen, bij een verkoop op de meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding (Kamerstukken II, 1992/93, 22885, nr. 3, p. 44). De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld (zie het arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300).
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Uit het taxatierapport blijkt dat de waarde van de woning is bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn, waarbij de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten voldoende zijn toegelicht. De vergelijkingsobjecten zijn bruikbaar bij de waardering, omdat deze op de belangrijkste waardebepalende kenmerken, zoals ligging, type, bouwjaar en voorzieningen goed vergelijkbaar zijn met de woning.
8. Wat eiser heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het dossier volgt dat de heffingsambtenaar het indexeringspercentage met een korte toelichting aan eiser heeft verzonden. Dat de heffingsambtenaar dat percentage niet nader heeft onderbouwd, doet geen afbreuk aan de conclusie dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, nu eiser het toegepaste indexeringspercentage niet gemotiveerd heeft betwist. De gemiddelde vierkantemeterprijs van de vergelijkingsobjecten is hoger dan de gehanteerde vierkantemeterprijs van de woning. Dat verschil leidt tot een bandbreedte waarbinnen verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning kunnen worden verdisconteerd. Op de zitting heeft de taxateur voldoende toegelicht dat deze bandbreedte niet wordt overschreden wanneer rekening wordt gehouden met het afnemend grensnut, de enigszins nadeliger ligging van de woning ten opzichte van de vergelijkingsobjecten en de waarde van de bergingen van [adres 2] en [adres 4] . Ten aanzien van de overige VLOK-factoren en objectkenmerken geldt dat de heffingsambtenaar niet was gehouden tot een onderbouwing daarvan, omdat eiser de juistheid daarvan niet (gemotiveerd) heeft betwist. In het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat hij geen gebruik maakt van de inhoud van de vergelijkingsobjecten, zodat een eventuele onjuistheid daarvan niet relevant is. De beroepsgrond slaagt niet.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Heffingsambtenaar heeft verzuimd alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen en of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, wijziging van de beschikking aldus dat de waarde van de woning nader wordt vastgesteld op € 516.000, dienovereenkomstige vermindering van de aanslag en tot toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar, beroep en hoger beroep.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Op de zaak betrekking hebbende stukken
5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Heffingsambtenaar heeft nagelaten de bouwtekeningen van de vergelijkingsobjecten over te leggen, terwijl deze stukken behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder heeft belanghebbende aangevoerd dat de Heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan, omdat hij heeft nagelaten de volledige iWOZ-rapporten van de vergelijkingsobjecten over te leggen. Belanghebbende wil met de iWOZ-rapporten de objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten controleren. Zolang deze niet voor belanghebbende controleerbaar zijn, betwist hij dat de in de matrix vermelde objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten juist zijn.
5.2.1.
Anders dan belanghebbende kennelijk meent behoren de iWOZ-rapporten en de bouwtekeningen van de vergelijkingsobjecten niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb. De Heffingsambtenaar is daarom in beginsel niet verplicht om deze gegevens te verstrekken. Dat is slechts anders indien de Heffingsambtenaar in het kader van de onderhavige procedure deze informatie heeft opgevraagd en ingezien. In die situatie behoren de stukken tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake want de Heffingsambtenaar heeft onbestreden gesteld dat hij de gebruiksoppervlakten van de vergelijkingsobjecten heeft overgenomen uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen en hij de bouwtekeningen daarvoor dus niet gebruikt heeft.
5.2.2.
Daarnaast geldt dat, als belanghebbende gemotiveerd stelt dat de door de Heffingsambtenaar in de matrix genoemde kenmerken onjuist zijn, het in reactie daarop op de weg van de Heffingsambtenaar kan liggen om deze kenmerken te controleren en (als gevolg daarvan) de iWOZ-rapporten in te brengen. Belanghebbende heeft echter slechts in algemene bewoordingen de objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten betwist en niet gespecificeerd gesteld op welke onderdelen deze onjuist zijn. Overigens heeft de Heffingsambtenaar in beroep wel de iWOZ-
kaartenmet foto’s van de vergelijkingsobjecten overgelegd. Het betoog van belanghebbende faalt.
Indexatie
5.3.
Belanghebbende wordt niet gevolgd in zijn (blote) stelling dat de Heffingsambtenaar niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de verkoopprijzen zijn geïndexeerd. De Heffingsambtenaar heeft bij het taxatieverslag dat in de bezwaarfase aan belanghebbende is verstrekt het indexeringspercentage genoemd. In de beroepsfase heeft de Heffingsambtenaar een overzicht overgelegd met verkochte woningen in de buurt […] met een onderbouwing van het indexeringspercentage. Het Hof acht deze gegevens voldoende.
Waarde woning
5.4.
De waarde van de woning wordt ingevolge artikel 17, lid 2, Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 43-44).
5.5.
De Heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde niet te hoog is. Naar het oordeel van het Hof is de Heffingsambtenaar hierin geslaagd. Bij dit oordeel overweegt het Hof het volgende.
5.6.
Naar volgt uit de matrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Het betreft [adres 2] (m2-prijs van € 4.365), [adres 3] (m2-prijs van € 4.375), [adres 4] (m2-prijs van € 4.932), [adres 5] (m2-prijs van € 3.511) en [adres 6] (m2-prijs van € 4.459). Niet in geschil is dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, zodat de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten als richtsnoer kunnen dienen bij het bepalen van de waarde van de woning. De verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning – voor wat betreft onder meer gebruiksoppervlakte, perceeloppervlakte, voorzieningen en de aanwezige bijgebouwen – zijn niet van een zodanige omvang dat deze vergelijkingsobjecten niet goed bruikbaar zijn. De vijf vergelijkingsobjecten zijn in dezelfde straat gelegen als de woning, stammen uit hetzelfde bouwjaar en zijn wat betreft type woning, bouwkundige staat, kwaliteit, uitstraling en ligging (zeer) goed vergelijkbaar met de woning. Met de vastgestelde waarde van € 558.000 (met een m2-prijs van € 3.976) heeft de Heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de aanwezige verschillen, zodat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
5.7.1.
Hetgeen belanghebbende ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, doet niet af aan het oordeel dat de Heffingsambtenaar aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Belanghebbende betwist dat de Heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de afnemende meerwaarde per m2 van de gebruiksoppervlakte van de woning. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting toegelicht dat hij voor een verschil in gebruiksoppervlakte vanaf 20 m2 een correctie toepast van 5%. Het verschil tussen de gebruiksoppervlakte van de woning (108 m2) en de gemiddelde gebruiksoppervlakte van de vergelijkingsobjecten (91 m2) is 17 m2. Volgens de Heffingsambtenaar is met het verschil tussen de gemiddelde m2-prijs van de vergelijkingsobjecten (€ 4.328) en de m2-prijs van de woning (€ 3.976) rekening gehouden met de eventuele invloed van afnemende meerwaarde. De Heffingsambtenaar heeft met deze toelichting het vereiste inzicht gegeven.
5.7.2.
Belanghebbendes stelling dat de woning een matige ligging heeft, omdat de woning een schaduwrijke tuin heeft en direct achter een winkel is gelegen, leidt evenmin tot een ander oordeel. Zoals de Heffingsambtenaar ter zitting heeft toegelicht zijn de vergelijkingsobjecten [adres 4] en [adres 2] gelegen in hetzelfde huizenblok (van vier) als de woning, direct achter de winkel. Deze hebben hiermee een vergelijkbare ligging. Verder heeft de Heffingsambtenaar aangevoerd dat [adres 3] slechter is gelegen dan de woning, omdat de achtertuin van [adres 3] niet alleen direct achter de winkels aan de [straat] gelegen is, maar bovendien inkijk heeft vanuit de bovenwoningen boven die winkels. Het Hof ziet geen aanleiding om aan deze toelichting van de Heffingsambtenaar te twijfelen. Deze ligging is daarmee in de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten verdisconteerd.
5.7.3.
Tot slot heeft belanghebbende gesteld dat de Heffingsambtenaar ten onrechte geen waarde heeft toegekend aan de berging van [adres 2] en [adres 4] . Indien belanghebbende al kan worden gevolgd in zijn stelling, kan hem dit niet baten. Ook bij een eventuele (beperkte) aftrek van de waarde vanwege de bergingen is de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog.
Verbod van willekeur en het vertrouwensbeginsel
5.8.
Belanghebbende heeft gesteld dat de Heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met het verbod van willekeur en hij doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. De Heffingsambtenaar moet, naar belanghebbende stelt, op zoek naar alle relevante feiten. Aan een meerderheid van de vergelijkingsobjecten, namelijk het buurpand, is een WOZ-waarde toegekend die lager is dan de in de matrix vermelde WOZ-waarde van de woning. Hieraan verbindt belanghebbende de conclusie dat dit (1) opmerkelijk is omdat de woning niet als een bovengemiddeld object kan worden gekwalificeerd en (2) dat de WOZ-waarde van de woning kennelijk niet berekend is op grond van een modelmatige waardebepaling.
5.9.1.
Het Hof stelt voorop dat de WOZ-waarde van het buurpand en de wijze waarop die WOZ-waarde tot stand is gekomen voor de beslechting van dit geschil niet relevant is. Niet de WOZ-waarde van het buurpand, maar de WOZ-waarde van de woning is immers onderwerp van het geschil. Voor zover belanghebbende zich in dit verband beroept op de meerderheidsregel, faalt het bij gebreke aan onderbouwing.
5.9.2.
Het Hof voegt daar voor wat betreft de vermeende schending van het vertrouwensbeginsel aan toe dat het de Heffingsambtenaar is toegestaan om in een procedure over de vastgestelde WOZ-waarde, waarin hij de juistheid van de door hem vastgestelde waarde onderbouwt, gegevens te gebruiken van een beperkt aantal rond de waardepeildatum gerealiseerde verkopen (vrije bewijsleer), ook al is de waarde bij het nemen van de primaire beschikking door middel van een modelmatige waardebepaling vastgesteld (vgl. Hof Amsterdam 5 november 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4018, r.o. 4.2.7 en 4.2.8, het hiertegen gerichte cassatieberoep is ongegrond verklaard met toepassing van artikel 81, lid 1 Wet RO in HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:988). Het staat de Heffingsambtenaar dus vrij in iedere fase van het geding andere vergelijkingsobjecten te gebruiken. Belanghebbende heeft dus aan het taxatieverslag niet redelijkerwijs het vertrouwen kunnen en mogen ontlenen dat de Heffingsambtenaar zich in alle fasen van het geschil tot een modelmatige waardebepaling zou beperken.
Slotsom
5.10.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, H.A.J. Kroon en A.P. Bliek-Monsma, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 14 januari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.