In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd door de Heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk. De naheffingsaanslag bedraagt € 67,50, bestaande uit € 1 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
De kern van het geschil betreft de vraag of de kosten die in rekening zijn gebracht bij de naheffingsaanslag terecht zijn vastgesteld. Belanghebbende betwist dat de kostenraming voldoet aan de wettelijke eisen en stelt dat bepaalde kosten niet toerekenbaar zijn aan de inning van niet-betaalde parkeerbelasting. Het Gerechtshof heeft vastgesteld dat de kostenraming voldoet aan de gestelde eisen en dat de Heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de betwiste kostenposten meer dan zijdelings verband houden met de inning van de parkeerbelastingen.
Het Gerechtshof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 januari 2025.