ECLI:NL:GHDHA:2025:1056
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Chr.Th.P.M. Zandhuis
- W. de Wit
- A.P. Bliek-Monsma
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de WOZ-waarde van een woning en de verplichting tot het overleggen van gedingstukken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de waarde van een woning is vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning per 1 januari 2021 vastgesteld op € 229.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2025 is de zaak besproken. Belanghebbende voerde aan dat de Heffingsambtenaar niet alle relevante stukken had overgelegd en dat de waarde van de woning te hoog was vastgesteld. De Rechtbank oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden ingebracht die de eerdere beslissing van de Rechtbank konden ondermijnen.
Het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De Heffingsambtenaar had niet verzuimd om gedingstukken over te leggen en de waarde van de woning was op goede gronden vastgesteld. De uitspraak werd op 30 april 2025 openbaar gemaakt.