ECLI:NL:GHDHA:2022:2636

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
BK-22/00457
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de waarde van een onroerende zaak voor de WOZ is vastgesteld. De Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag had op 11 februari 2020 de waarde van de woning vastgesteld op € 182.000. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerende-zaakbelastingen. De Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna belanghebbende beroep aantekende bij de Rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Belanghebbende stelde hoger beroep in bij het Gerechtshof Den Haag, waarbij zij betoogde dat de Heffingsambtenaar niet de juiste gegevens had verstrekt om de vastgestelde waarde te controleren. Het Hof oordeelde dat de gemaakte werkafspraken tussen de gemachtigde van belanghebbende en de Heffingsambtenaar, die inhielden dat er geen fysieke hoorzittingen zouden plaatsvinden, niet in strijd waren met de wet. Het Hof bevestigde dat de Heffingsambtenaar niet verplicht was om de gevraagde gegevens te verstrekken, omdat deze niet beschikbaar waren. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat het Hof geen aanleiding zag voor een dergelijke veroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00457

Uitspraak van 7 december 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Gieben)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 maart 2022, nummer SGR 21/23.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 11 februari 2020 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 182.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen (de aanslag).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake is € 136 griffierecht geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Bij e-mailbericht van 24 oktober 2022 heeft de Heffingsambtenaar een nader stuk ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 oktober 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een etage-portiekwoning met een gebruiksoppervlakte van ongeveer 67 m2.
2.2.
Belanghebbende heeft volmacht verleend aan [A B.V.] om namens haar rechtsmiddelen in te stellen tegen de beschikking en de aanslag. In de volmacht is onder meer het volgende opgenomen:
“[Belanghebbende]

Verleent hierbij volmacht aan:

[A B.V.] , en iedere (huidige en toekomstige) medewerker van [A B.V.] , [adres], om hem of haar te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en).

Deze volmacht houdt in hoofdzaak in:

 Het indienen en desgewenst intrekken van bezwaar, (hoger) beroep of cassatie en het nemen van besluiten in deze procedures
 Het indienen van een verzoek tot het uitkeren van proceskostenvergoeding aan [A B.V.]
 Het bijwonen van uw (hoor-)zitting en daarbij namens u het woord voeren
(…)
Wanneer wij namens u succesvol bezwaar maken bepaalt de wet dat uw gemeente de door ons gemaakte kosten vergoedt. Dit recht wordt uitgewerkt in de artikelen 7:15, 8:75 Awb en het BPB. Ondergetekende draagt bij dezen dan ook alle bestaande en toekomstige vorderingen uit hoofde van bovenvermelde proceskostenvergoeding, alsmede de bestaand en toekomstige vorderingen uit hoofde van artikel 4:17 Awb, over aan [A B.V.] en gelast hierbij iedere relevante gemeente om deze vergoeding rechtstreeks aan [A B.V.] over te maken op rekening [rekeningnummer]. Indien het bezwaarschrift ongegrond wordt verklaard is dat voor rekening en risico van [A B.V.] ”
2.3.
De gemachtigde van belanghebbende en de Heffingsambtenaar hebben voor het belastingjaar 2020 werkafspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een verslag, dat is aangevuld met opmerkingen in de kantlijn van een medewerker van [A B.V.] Het verslag vermeldt onder meer:
“16. Voor de woningen wordt geen hoorzitting gehouden. Omdat er geen sprake is van een hoorzitting is afgesproken dat per gegrond / gedeeltelijk gegrond bezwaarschrift 1,5 punt zal worden vergoed.”
De gemachtigde heeft hierbij de volgende opmerking gemaakt:
“Er wordt geen fysieke hoorzitting gehouden, maar er is wel degelijk sprake van een hoorzitting. We hebben er echter in gezamenlijk overleg voor gekozen om de hoorzittingen op een andere manier vorm te geven. Per gegrond bezwaarschrift wordt er inderdaad 1,5 punt vergoed, de wegingsfactor bedraagt 1 voor de reguliere bezwaren (woningen en courante niet-woningen).”
2.4.
Bij brief van 5 maart 2020 heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. Daarbij heeft de gemachtigde de Heffingsambtenaar verzocht om uiterlijk binnen twee weken het taxatieverslag toe te sturen. Voorts is daarin verzocht om te worden gehoord.
2.5.
De Heffingsambtenaar heeft op 24 maart 2020 aan de gemachtigde het taxatieverslag van de woning toegezonden.
2.6.
In de als hoorzitting betitelde schriftelijke aanvulling op het bezwaarschrift heeft de gemachtigde het volgende verzocht :

Verzoek tot gegevens aan gemeente ter onderbouwing vastgestelde waarde:
Graag ontvangen wij inzicht in de gehanteerde KOUDV- en liggingsfactoren van de referentiepanden en het onderhavig object. Tevens ontvangen wij graag inzicht in de indexatie van de koopsommen van de referentiepanden.
Er is geen inzicht gegeven in de correcties met betrekking het VVE reserve, graag vernemen wij met welke bedragen de verkoopprijzen van de referentiepanden gecorrigeerd zijn.
NIEUW WAARDEVOORSTEL: (…) € 160.000,-
Middels dit schrijven wordt bevestigd dat de hoorzitting is gehouden en daarom voor de forfaitaire (…) vergoeding in aanmerking komt bij het gegrond verklaren van het bezwaarschrift.”
2.7.
In de uitspraak op bezwaar van 23 november 2020 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en wat betreft de gevraagde hoorzitting verwezen naar de onderling gemaakte afspraken. Daarnaast is in de uitspraak op bezwaar het volgende opgenomen over de VVEonderhoudsreserve:
“Met betrekking tot uw opmerking over de invloed van een VVE-onderhoudsreserve merk ik op dat hier bij de bepaling van de WOZ-waarde rekening is gehouden.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“6. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd. (…)
7. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. Verweerder heeft verklaard dat bij de waardebepaling geen KOUDV- en liggingsfactoren zijn gebruikt, waardoor hij voor de peildatum ook niet over die gegevens beschikte. Verweerder kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij deze gegevens (in de bezwaarfase) niet heeft verstrekt.[1] Datzelfde heeft te gelden voor het inzichtelijk maken van het indexeringspercentage. Verweerder heeft namelijk verklaard dat hij geen gebruik maakt van indexeringscijfers en dat dit ook niet nodig is, omdat zo veel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij verkopen die hebben plaatsgevonden rondom de peildatum. Verder heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de door eiseres opgevoerde vergelijkingsobjecten [adres 2] en [adres 3] , ook al zijn het objecten in dezelfde straat als de woning, beduidend minder gunstig gelegen zijn dan de woning.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Proceskostenvergoeding
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
(…)
[1]Vgl. Hoge Raad van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316.

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of belanghebbende kan worden ontvangen in het hoger beroep en zo ja, of de Heffingsambtenaar in de bezwaarfase de onder 2.6. genoemde stukken aan belanghebbende had moeten verstrekken. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarin geen proceskostenvergoeding aan haar is toegekend en tot veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten van het beroep en hoger beroep op grond van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid
5.1.1.
De Heffingsambtenaar betoogt dat belanghebbende in het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat een juiste machtiging ontbreekt dan wel wegens het ontbreken van een belang voor belanghebbende in de hogerberoepsprocedure.
5.1.2.
Uit de in 2.2 weergegeven tekst van de overgelegde machtiging blijkt de bevoegdheid van de gemachtigde om in de onderhavige zaak namens belanghebbende hoger beroep in te stellen. De stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat zich tussen het verlenen van de machtiging en het instellen van het onderhavige hoger beroep een omstandigheid als bedoeld in artikel 3:72 van het Burgerlijk Wetboek heeft voorgedaan waardoor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde zou zijn geëindigd. Zulks is het Hof ook niet anderszins gebleken. Als zodanige aanwijzing kan bovendien niet gelden de omstandigheid dat de procedure alleen nog betreft de hoogte van de vergoeding van de kosten van de behandeling van het bezwaar (vgl. Hoge Raad 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:346, BNB 2014/96). De stelling dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, faalt derhalve in zoverre.
5.1.3.
De Heffingsambtenaar heeft zich dan op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen belang heeft bij het hoger beroep aangezien de waarde van de woning niet langer in geschil is en voortzetting van de procedure ter verkrijging van een proceskostenvergoeding belanghebbende niet in een betere positie kan brengen. Belanghebbende immers heeft een overeenkomst met een ‘no cure, no pay’-rechtsbijstandsverlener gesloten en in die overeenkomst is bepaald dat iedere vordering die belanghebbende heeft uit hoofde van een proceskostenvergoeding bij een succesvol door de gemachtigde namens belanghebbende ingediend bezwaar is overgedragen aan de gemachtigde en direct door de betreffende gemeente aan de gemachtigde dient te worden uitbetaald. Daarmee procedeert de gemachtigde in hoger beroep louter voor zichzelf en niet meer voor belanghebbende, aldus nog steeds de Heffingsambtenaar.
5.1.4.
Volgens vaste jurisprudentie moet een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is. Vgl. HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878, BNB 2014/122.
5.1.5.
Vaststaat dat het in de onderhavige procedure gaat om een bijkomende rechterlijke beslissing, namelijk om de toekenning van een proceskostenvergoeding. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0904, BNB 2012/256 in dit verband als volgt geoordeeld:
“3.1. Het College voert primair het verweer dat belanghebbende in het cassatieberoep niet-ontvankelijk is aangezien de overgelegde machtiging ontoereikend is en belang bij het cassatieberoep ontbreekt.
3.2.
Belanghebbende heeft dit verweer gemotiveerd bestreden.
3.3.
De overgelegde machtiging houdt samengevat in dat belanghebbende de gemachtigde volmacht verleent hem in verband met het onderhavige geschil in en buiten rechte te vertegenwoordigen en daartoe zonodig ook rechtsmiddelen in te stellen. Hieronder kan ook het instellen van beroep in cassatie worden begrepen.
3.4.
De enkele omstandigheid dat belanghebbende met de gemachtigde of de taxateur een overeenkomst op basis van no cure no pay heeft gesloten op grond waarvan de kosten die belanghebbende aan de taxateur moet betalen worden gesteld op het bedrag dat een rechterlijke instantie toekent als kostenvergoeding, brengt niet mee dat belanghebbende geen belang kan hebben bij het onderhavige beroep in cassatie.
3.5.
Het ontvankelijkheidsverweer slaagt derhalve niet.”
5.1.6.
Hoewel het cassatieberoep in het hiervoor onder 5.1.5 opgenomen arrest ging over de hoogte van de door het gerechtshof Arnhem toegekende proceskostenvergoeding en het in het onderhavige geval gaat om een situatie waarin de Rechtbank in het geheel geen aanleiding heeft gezien een proceskostenvergoeding toe te kennen doet dat aan de door de Hoge Raad geformuleerde rechtsregel dat dit niet betekent dat belanghebbende geen belang heeft bij de procedure niet af. Het Hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende een belang heeft; het ingestelde hoger beroep kan haar met betrekking tot de proceskostenvergoeding immers in een betere positie brengen. Daar doen de tussen de gemachtigde en belanghebbende gemaakte afspraken over die vergoeding niet aan af. Belanghebbende is mitsdien ontvankelijk in het hoger beroep.
Gegevensverstrekking
5.2.1.
Belanghebbende betoogt dat de Heffingsambtenaar heeft verzaakt te voldoen aan het verzoek om de onder 2.6 genoemde stukken in de bezwaarfase aan haar te verstrekken. Belanghebbende is van mening dat zij hierdoor was gehouden om beroep in te stellen, omdat zij bij gebreke van deze gegevens de vastgestelde waarde van de woning niet op juistheid kon controleren. Het Hof overweegt hiertoe als volgt.
5.2.2.
Op grond van artikel 7:4, lid 2, Awb is het bestuursorgaan verplicht het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken gedurende een week voorafgaand aan het hoorgesprek ter inzage te leggen.
5.2.3.
De gemachtigde heeft met de Heffingsambtenaar ten aanzien van woningen werkafspraken gemaakt die inhouden dat er geen fysieke hoorzittingen worden gehouden. De gemachtigde stuurt in plaats daarvan een schriftelijke aanvulling op het bezwaarschrift en een eventuele nadere conclusie ten aanzien van de waarde van de woning, met als aanduiding "hoorzitting". Voor de vergoeding van de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn de gemachtigde en de Heffingsambtenaar overeengekomen dat bij een gegrond bezwaar voor de bezwaarfase in zijn geheel wordt uitgegaan van 1,5 punt. Uit de gemaakte werkafspraken volgt dat met de gekozen werkwijze is afgezien van het aan de hoorzitting gekoppelde inzagerecht. Derhalve kan van een schending van artikel 7:4 Awb geen sprake zijn. In zoverre faalt het beroep van belanghebbende.
5.2.4.
Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ verstrekt de gemeenteambtenaar uitsluitend aan degene te wiens aanzien een WOZ-beschikking is genomen op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.
5.2.5.
Uit de stukken van het geding volgt dat de Heffingsambtenaar op 24 maart 2020 het taxatieverslag van de woning aan de gemachtigde heeft toegezonden, zodat in zoverre aan de verplichting van artikel 40 Wet WOZ in de bezwaarfase is voldaan.
5.2.6.
Dan resteert dus de vraag of de Heffingsambtenaar in de bezwaarfase aan belanghebbende nog andere stukken had moeten verstrekken waarover hij beschikte en waarmee belanghebbende de juistheid van de vastgestelde waarde kan controleren, dan wel waarmee de vastgestelde waarde inzichtelijk wordt gemaakt.
5.2.7.
Belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar bij de schriftelijke aanvulling op het bezwaarschrift verzocht inzicht te geven in de correcties van de VvE-reserves, de indexeringscijfers van de koopsommen van de vergelijkingsobjecten en de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en de vergelijkingsobjecten. In de uitspraak op bezwaar is vermeld dat de VvE-reserves bij de bepaling van de WOZ-waarde zijn verwerkt, waarmee naar het oordeel van het Hof voldoende is toegelicht dat daarmee bij de waardebepaling is rekening gehouden. Ten aanzien van de indexeringscijfers en KOUDV- en liggingsfactoren heeft de Heffingsambtenaar gesteld dat hij over die gegevens niet beschikt, aangezien de gemeente Den Haag niet werkt met dergelijke gegevens. Ter zitting heeft de Heffingsambtenaar uitgebreid toegelicht hoe de waarde van woningen in de gemeente jaarlijks tot stand komt en in de bezwaarfase wordt herbeoordeeld, waarbij een belangrijk deel van het werk op individueel niveau door taxateurs handmatig wordt verricht. Het Hof heeft geen reden hieraan te twijfelen. Hieruit volgt dat de (gegevens die ten grondslag liggen aan) indexeringscijfers en KOUDV- en liggingsfactoren de Heffingsambtenaar niet ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en dus niet aan belanghebbende in de bezwaarfase konden worden verstrekt. Ook voor het overige faalt het beroep.
Slotsom
5.3.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, W.M.G. Visser en I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 7 december 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.