ECLI:NL:GHDHA:2022:2365
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- I. Reijngoud
- Chr.Th.P.M. Zandhuis
- G.J. van Leijenhorst
- Rechtspraak.nl
Verplichting van de Heffingsambtenaar tot verstrekking van stukken in de bezwaarfase volgens de Wet WOZ
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichtingen van de Heffingsambtenaar van de gemeente Westland in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning en de daarop gebaseerde aanslag onroerende-zaakbelasting. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 340.000 per 1 januari 2019. Na afwijzing van het bezwaar door de Heffingsambtenaar, heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof.
De kern van het geschil betreft de vraag of de Heffingsambtenaar verplicht was om bepaalde stukken, waar de belanghebbende om had verzocht, voorafgaand aan het hoorgesprek in de bezwaarfase te verstrekken. De belanghebbende stelde dat de Heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met de artikelen 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en 40 van de Wet WOZ door deze stukken niet tijdig te verstrekken. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet verplicht was om de gevraagde stukken voorafgaand aan het hoorgesprek toe te zenden, maar dat hij wel had voldaan aan zijn verplichtingen door de stukken ter inzage te leggen.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de Heffingsambtenaar correct had gehandeld door de belanghebbende te informeren over de mogelijkheid om de stukken in te zien. De belanghebbende had van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.