Uitspraak
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
4.Waar de zaak over gaat
(i) de echtscheiding niet door de echtgenote is aangevraagd en (ii) volgens de bevindingen van de rechtbank deze niet is veroorzaakt door de weigering van de vrouw om haar echtelijke verantwoordelijkheden te voldoen of haar wangedrag, en het overige van de bepaling A in stand te laten, en te bepalen dat de vrouw recht heeft op de helft van het huwelijkse vermogen van de man en de man te veroordelen aan de vrouw te betalen een bedrag groot de helft van het vermogen van de man en dat bedrag in goede justitie te bepalen;
€ 82.012,50, dan wel een in goede justitie te bepalen ander bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, subsidiair de dagtekening van de ten deze te nemen beschikking tot de dag van de betaling;
5.De motivering van de beslissing
echtgenote heeft bedongen dat in geval de echtscheiding niet door de echtgenote is aangevraagd en volgens de bevinding van de rechtbank deze niet veroorzaakt is door de weigering van de vrouw om haar echtelijke verantwoordelijkheden te voldoen of haar wangedrag, dan is de echtgenoot gehouden tot het overdragen van de helft van het bestaande vermogen dat verkregen is gedurende de gehuwde periode met de vrouw of de gelijke waarde daarvan om niet aan de echtgenote met het goedbevinden van de rechtbank”.
sui generis, derhalve een rechtsfiguur met een geheel eigen karakter. Hierdoor is deze niet gelijk te stellen aan de rechtsfiguur partneralimentatie dan wel aan een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak. Het hof kwalificeert het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen om aan zijn verplichting tot betaling van de bruidsgave te voldoen, als een verplichting tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst, zoals die is vervat in de huwelijksakte. Deze huwelijksakte is in Iran ten overstaan van een Iraanse ambtenaar opgemaakt en uit deze huwelijksakte vloeit naar het onbestreden oordeel van de rechtbank in de beschikking van 2 september 2022 ondubbelzinnig een rechtskeuze voor Iraans recht voort.
khul’-scheiding, waarin geldt dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar bruidsgave toen zij de echtscheiding verzocht. Subsidiair doet de man een beroep op artikel 10:8 BW op grond waarvan volgens de man – gelet op de nauwe betrokkenheid van de Nederlandse rechtsorde – toepassing van Iraans recht buiten toepassing dient te blijven en Nederlands recht dient te worden toegepast op het verzoek van de vrouw tot nakoming van de verbintenis uit overeenkomst zoals vervat in de Iraanse huwelijksakte. Dit zou er vervolgens volgens de man toe leiden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien de vrouw bovenop de partneralimentatie ook nog haar aanspraak jegens de man ter zake van de bruidsgave geldend kan maken, zodat deze tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel ingevolge artikel 6:248 lid 2 BW niet van toepassing is. Meer subsidiair stelt de man dat de bruidsgave niet kan worden gezien als een aanspraak
sui generis, maar moet worden bezien als onderdeel van het geheel van afspraken van partijen, waarbij partijen in geen geval hebben beoogd te regelen dat de vrouw, eventueel naast de bruidsgave en, mits de man van de vrouw had willen scheiden, de ontvangst van tijdens het huwelijk opgebouwd vermogen, ook nog eens een partner- en kinderalimentatie zou ontvangen. Uiterst subsidiair stelt de man dat sprake is van een collisie van rechtsregels, hetgeen volgens de man resulteert in een onbillijk verwijzingsresultaat. Aan de hand van de naar Nederlands recht bestaande maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan volgens de man een correctie worden aangebracht die eruit zou bestaan dat nu de vrouw zowel een partner- als kinderalimentatie ontvangt, er geen sprake meer van kan zijn dat de man haar daarnaast ook nog een bruidsgave verschuldigd is.
khul’-scheiding. Ook het beroep van de man op artikel 10:8 BW kan niet slagen. De man heeft er bewust voor gekozen om in Iran te trouwen en Iraans recht van toepassing te laten zijn. Hij heeft dan ook willens en wetens de mogelijkheid aanvaard dat hij en de bruidsgave volledig en de helft van zijn vermogen en de maandelijkse onderhoudsbijdragen dient te betalen. De aanspraak op de bruidsgave staat los van partner- en kinderalimentatie. Ook het uiterste subsidiair verzochte over de collisie van rechtsregels slaagt niet. De grondslagen van de aanspraken van de vrouw zijn klip en klaar en waren voor de man bij aanvang van het huwelijk volstrekt duidelijk.
khul’-scheidingsprocedure. Anders dan de man naar voren heeft gebracht, heeft de vrouw met het initiëren van de echtscheiding dan ook geen afstand gedaan van de bruidsgave. De overige grieven van de man in incidenteel appel slagen evenmin. Partijen hebben bij hun islamitisch huwelijk in Iran afspraken gemaakt naar Iraans recht. De bruidsgave vormt aldaar een essentieel onderdeel van het huwelijk en is een verplichting van de man en een aanspraak van de vrouw. Het hof ziet geen aanleiding om deze afspraken buiten toepassing te laten. Op de overeengekomen bruidsgave en de regels van nakoming en verjaring is het Iraans recht van toepassing. Artikel 10:8 BW dient restrictief te worden uitgelegd en slechts in exceptionele gevallen blijft het aangewezen buitenlandse recht op basis van dit artikel buiten toepassing, te weten indien, gelet op alle omstandigheden van het geval, kennelijk de nauwe band met dat buitenlandse recht slechts in zeer geringe mate bestaat en met een ander recht een veel nauwere band bestaat. Het hof is hiervan niet gebleken. Bovendien hebben partijen zelf afspraken gemaakt onder het Iraanse recht zodat terughoudendheid om artikel 10:8 BW toe te passen, gepast is.