ECLI:NL:GHDHA:2024:847

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
BK-23/240
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voor een Land Rover Range Rover Velar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 1 februari 2023. De zaak betreft een naheffingsaanslag van € 13.153 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan belanghebbende was opgelegd. De Inspecteur had de auto, een Land Rover Range Rover Velar, aangemerkt als nieuw, terwijl belanghebbende deze als gebruikt wilde aanmerken. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende had op aangifte een bedrag van € 7.480 aan bpm voldaan bij de registratie van de auto, die op 8 januari 2020 voor het eerst was toegelaten. De kilometerstand van de auto was vastgesteld op 225. De Inspecteur had de auto als nieuw aangemerkt, omdat deze niet of nauwelijks in gebruik was geweest. De Rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de stelling dat de auto als gebruikt moest worden aangemerkt, bij belanghebbende lag. De Rechtbank concludeerde dat de auto, gezien de kilometerstand, als nieuw moest worden aangemerkt.

In het hoger beroep heeft het Hof de overwegingen van de Rechtbank gevolgd en geoordeeld dat de kilometerstand van 225 te laag was om de auto als gebruikt aan te merken. Het Hof bevestigde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de Inspecteur de auto correct als nieuw had aangemerkt. Het Hof wees de verzoeken van belanghebbende om de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen en om een proceskostenvergoeding af te geven af. De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/240

Uitspraak van 23 mei 2024

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 1 februari 2023, nummer SGR 22/1029.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 13.153 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 365. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 april 2024. De Inspecteur is verschenen en de gemachtigde van belanghebbende heeft deelgenomen aan de zitting via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 7.480 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een Land Rover Range Rover Velar (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 8 januari 2020. In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] . De auto is aangemerkt als gebruikt.
2.2.
De kilometerstand van de auto is door de RDW vastgesteld op 225.
2.3.
De Inspecteur heeft een bedrag van € 13.153 aan bpm nageheven. De Inspecteur heeft de auto aangemerkt als nieuw.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

Nieuw of gebruikt
5. Onder een nieuwe personenauto in de zin van de Wet BPM moet worden verstaan een personenauto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. [1] Een personenauto die niet als een nieuwe personenauto in voormelde zin kan worden aangemerkt, moet daarom als een gebruikte personenauto in de zin van de Wet BPM worden aangemerkt.[2] De beoordeling hiervan moet plaatsvinden naar de toestand op het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt.[3] Met een gebruikte personenauto in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM is bedoeld de personenauto die in het buitenland geregistreerd is geweest met het oog op toelating op de weg en die ook daadwerkelijk aldaar op de weg in gebruik is geweest. Daarom blijft de personenauto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks op de weg is gebruikt, voor de toepassing van artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM aangemerkt als een nieuwe personenauto. Dat een personenauto door de (ver)koper daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest, valt op te maken uit het aantal gereden kilometers van de auto. De omstandigheden dat een personenauto eerder in een andere lidstaat geregistreerd is geweest, dat sinds de vervaardiging van de auto zodanige tijd is verstreken dat de fabrieksgarantie is verlopen, dat het gaat om een verouderd model personenauto, of dat een personenauto voorafgaande aan de eerste ingebruikneming op de weg schade in welke vorm dan ook heeft opgelopen, kunnen noch op zichzelf, noch tezamen de conclusie rechtvaardigen dat die personenauto daadwerkelijk op de weg in gebruik is geweest.[4]
6. Omdat eiseres zich beroept op een vermindering van de Bpm, rust de bewijslast ter zake op haar.
7. Een auto met een kilometerstand onder de 1.000 dient in beginsel als nieuw te worden aangemerkt.[5] Naar het oordeel van de rechtbank is de auto, gelet op de kilometerstand van 225, niet of nauwelijks in gebruik geweest en daarmee, voor de vaststelling van de verschuldigde Bpm, als nieuw aan te merken. Gelet op hetgeen onder 5 is overwogen ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de auto als gebruikt moet worden aangemerkt zodat bij de aangifte ten onrechte een vermindering in aanmerking is genomen. Verweerder heeft de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
Historisch tarief
8. Eiseres heeft aangevoerd dat voor de auto op grond van artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en naar analogie van artikel 16a van de Wet Bpm, het tarief van 2019 toegepast moet worden omdat de datum van eerste toelating van de auto in de eerste twee maanden van 2020 ligt en er gelijksoortige auto’s in Nederland rijden waarop het tarief van 2019 is toegepast.
9. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 mei 2020,[6] onder rechtsoverweging 3.2. immers geoordeeld dat voor in Nederland nog niet geregistreerde nieuwe motorrijtuigen geldt dat geen Bpm is geheven, zodat Bpm bij de mededinging tussen die motorvoertuigen geen rol kan spelen.[7] Omdat de onderhavige auto een nieuwe auto is kan eiseres zich naar het oordeel van de rechtbank niet met succes beroepen op artikel 110 VWEU.
Conclusie
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
(…)
[1] Vgl. Hoge Raad 14 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7199, r.o. 3.3.2.
[2] Vgl. Hoge Raad 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:79, r.o. 2.3.1.
[3] Vgl. Hoge Raad 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695, r.o. 2.3.4 en 2.3.5.
[4] Vgl. Hoge Raad 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1528, r.o. 2.4.2.
[5] Vgl. Hof Den Haag 12 november 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3711.
[7] Vgl. ECLI:NL:HR:2020:949, r.o. 3.1. ”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. Voorts concludeert belanghebbende tot toekenning van een proceskostenvergoeding en van het betaalde griffierecht.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de auto als een nieuwe of als een gebruikte auto dient te worden aangemerkt. Van een nieuwe auto is sprake als deze niet of nauwelijks is gebruikt (zie de door de Rechtbank aangehaalde arresten van de Hoge Raad in haar uitspraak).
5.2.
Het Hof sluit zich bij de beoordeling van de Rechtbank aan en maakt de overwegingen 5 tot en met 7 van de Rechtbank tot de zijne. De kilometerstand van de auto bedraagt 225. Deze stand is te laag om de auto alleen op basis daarvan voor de vaststelling van de verschuldigde bpm als gebruikt aan te merken. Een auto met een kilometerstand onder de 1.000 dient in beginsel als nieuw te worden aangemerkt (vgl. Hof Den Haag 12 november 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3711). Gelijk de Rechtbank reeds in overweging 7 heeft overwogen, bestaat, gelet op de door haar genoemde jurisprudentie in overweging 5, geen aanleiding op grond van de door belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden (gebruikssporen, uitgevoerde herstelwerkzaamheden) anders te oordelen. Dat de op de foto’s getoonde sporen (een gescheurd deurrubber en vegen/krasjes) door gebruik zijn ontstaan, is niet aannemelijk gemaakt. De mogelijkheid dat de sporen kort na de fabricage of tijdens het transport zijn ontstaan, heeft belanghebbende niet weerlegd.
5.3.
De Inspecteur heeft de auto terecht als nieuw in de heffing betrokken en de naheffingsaanslag is terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Het standpunt over het historische tarief behoeft geen bespreking.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 23 mei 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.