ECLI:NL:GHDHA:2024:737

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
nummer BK-22/1334
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en proceskostenvergoeding in bezwaarfase

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) van € 5.564, die door de Inspecteur is opgelegd. De belanghebbende, die een MINI Countryman heeft geregistreerd, heeft een lagere handelsinkoopwaarde en waardevermindering door schade aangevoerd. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag verminderd naar € 5.428, maar heeft geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar heeft de Inspecteur wel veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. In hoger beroep is de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de Rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Het Hof oordeelt dat de bewijslast voor de waardevermindering bij belanghebbende ligt en dat deze niet is geslaagd in het bewijs. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/1334

Uitspraak van 25 april 2024

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 november 2022, nummer SGR 21/3903.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 5.564 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 37 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd naar € 5.428 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De Inspecteur heeft aan belanghebbende geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 181. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
” De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 181 aan hem te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend, ingekomen bij het Hof op 16 juni 2023.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 februari 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 1.194 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte MINI Countryman 2.0 John Cooper Works ALL4 (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 19 april 2018.
2.2.
In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam] . Daarin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 59.471 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 29.691. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 26.203 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto. De handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 4.500.
2.3.
De Inspecteur heeft een bedrag van € 5.564 aan bpm nageheven. Daarbij heeft de Inspecteur zich gebaseerd op het rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 18 oktober 2019. Hierin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 60.225, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 28.438 (XRAY (Marge)) en is een bedrag van € 3.304 aan schade aannemelijk geacht. Van dat schadebedrag is € 2.673 (81%) in aanmerking genomen, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 25.765.
2.4.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd naar € 5.428 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd door de toepassing van de koerslijst Eurotaxglass’s en de waarde verminderende factoren ‘marktsituatie handelaar (-5%) en ‘marktsituatie (-10%)’. De Inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 27.921 en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat op € 25.248 (= € 27.921 -/- € 2.673).

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“(…)
Schade
6. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiseres.[1] Eiseres heeft ter onderbouwing van de schade verwezen naar het taxatierapport. De in het taxatierapport genoemde schade is echter slechts gedeeltelijk aangetroffen door DRZ en voor het overige door DRZ aangemerkt als normale gebruikssporen. Eiseres heeft gesteld dat een deel van de schade is hersteld tussen het moment van opname door [naam] en het moment van opname door DRZ. Van dat herstel heeft eiseres geen bewijsstukken overgelegd. Hierdoor heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de schade er ten tijde van de aangifte nog was. Eiseres is daarom niet geslaagd in het van haar te vergen bewijs.
Schadeverleden
7. Eiseres stelt dat de auto door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade volledig zou zijn hersteld. Eiseres stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden op € 4.000.
8. Onder omstandigheden kan het schadeverleden van een auto een waardevermindering van dat voertuig rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De bewijslast dat het schadeverleden een waardevermindering van de auto rechtvaardigt, rust op eiseres. Eiseres heeft gewezen op foto’s in het taxatierapport. Op die foto’s is weliswaar een schade te zien maar daarmee heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat die voormalige schade zodanig is dat er een blijvende waardevermindering aan verbonden moet worden. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de taxateur van eiseres geen aanleiding heeft gezien om een waardevermindering in aanmerking te nemen.
9. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van de door DRZ vastgestelde schade. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag opgelegd.
Kostenvergoeding bezwaar
10. Op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht worden kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Verweerder dient bij het opleggen van een naheffingsaanslag kennis te nemen van en rekening te houden met de daarvoor relevante gegevens waarover hij de beschikking heeft. Dat brengt echter niet mee dat de stelplicht en bewijslast in zoverre op verweerder komt te rusten.[2]De rechtbank stelt vast dat aan eiseres een voornemen en een mededeling naheffing zijn gestuurd en dat eiseres in reactie daarop niet heeft gesteld dat op de koerslijst van EurotaxGlass’s een afslag moest worden toegepast vanwege de markt/dealersituatie. Eiseres heeft dit pas in de bezwaarfase aangevoerd. Het voorgaande betekent dat er geen sprake is van een onrechtmatigheid aan de kant van verweerder en eiseres niet met succes aanspraak kan maken op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Belastingrente
11. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Immateriële schade
13. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade (
egens overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
14. Het bezwaarschrift is ontvangen op 25 juni 2020 en door de rechtbank is op 24 november 2022 uitspraak gedaan. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus twee jaar en (afgerond naar boven) vijf maanden verstreken. Dit betekent dat eiseres recht heeft op isv tot een bedrag van € 500. Deze termijnoverschrijding dient geheel te worden toegerekend aan de bezwaarfase. Verweerder dient daarom het bedrag van € 500 aan eiseres vergoeden.
Proceskosten
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0.5). De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0.5 nu de kostenvergoeding alleen wordt toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.
(…)
[1] ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil:
- of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, meer specifiek:
o of belanghebbende een beroep op het taxatierapport toekomt;
o of de waardevermindering wegens schade op het juiste bedrag is vastgesteld;
o of belanghebbende een waardevermindering wegens ex-schade toekomt; en
- of de Rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding in de bezwaarfase aan belanghebbende heeft toegekend.
4.2.
Belanghebbende concludeert:
  • tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank;
  • tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak op bezwaar;
  • primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag;
  • subsidiair tot vaststelling van de inkoopwaarde van de auto op een bedrag van € 21.247, tot vaststelling van de (historische) bruto Bpm op een bedrag van op € 15.799, tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 60.225, tot vaststelling van de verschuldigde Bpm op een bedrag van op € 5.573 en tot vermindering van de naheffingsaanslag naar een bedrag van € 4.379.
4.3.
De Inspecteur concludeert, naar het Hof begrijpt, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Waardevermindering wegens schade
5.1.1.
Het Hof vat het standpunt van belanghebbende zo op dat de handelsinkoopwaarde moet worden verminderd met een groter bedrag aan schade dan DRZ bij de tweede beoordeling al in aanmerking heeft genomen (81% van € 3.304). Volgens belanghebbende is met het taxatierapport, de daarin gevoegde schadecalculatie en de foto’s aannemelijk dat sprake is van schade.
5.1.2.
De Inspecteur stelt dat uit het taxatierapport van belanghebbende blijkt dat sprake is van essentiële gebreken aan de auto, die eerst moesten worden hersteld. Een voor dat tijdstip opgemaakt taxatierapport en een voor dat tijdstip ingediende aangifte kunnen volgens de Inspecteur niet worden gevolgd. Daarbij voert de Inspecteur aan dat belanghebbende heeft nagelaten een inkoop- en verkoopfactuur te overleggen. De handelsinkoopwaarde van de auto dient volgens de Inspecteur te worden vastgesteld aan de hand van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat uit de koerslijst, waarbij de Inspecteur een waardevermindering wegens schade heeft toegepast. De naheffingsaanslag is eerder te laag dan te hoog vastgesteld, aldus de Inspecteur.
5.1.3.
Het Hof stelt voorop dat de bewijslast op belanghebbende rust (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, BNB 2020/45, r.o. 2.3.3 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, BNB 2020/63, r.o. 3.3.2).
5.1.4.
Daargelaten of het taxatierapport kan dienen ter onderbouwing van de door belanghebbende vastgestelde waarde, is het Hof van oordeel dat belanghebbende met het taxatierapport niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat met meer schade rekening moet worden gehouden dan de Inspecteur thans heeft gedaan. DRZ heeft een behoorlijk bedrag aan schade in aanmerking genomen, vooral bij de bumpers, rond de koplampen en op de motorkap, en de overige door de taxateur van belanghebbende genoemde posten gekwalificeerd als normale gebruikssporen. Het Hof ziet geen aanleiding om meer schade in aanmerking te nemen dan DRZ heeft gedaan. Voor zover daarin nog herstel van essentiële gebreken is begrepen, kan de Inspecteur daarop niet terugkomen.
5.1.5.
Aangezien gebruikssporen reeds zijn verdisconteerd in de koerslijstwaarde, bestaat geen aanleiding voor waardevermindering ten gevolge van schade.
Waardevermindering wegens het schadeverleden
5.2.
Indien en voor zover belanghebbende betoogt dat rekening moet worden gehouden met het schadeverleden van de auto, faalt dit, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, aangezien belanghebbende geen deskundigenonderzoek heeft laten uitvoeren.
Proceskostenvergoeding bezwaarfase
5.3.1.
Belanghebbende stelt voorts dat de Rechtbank gelet op de tekst van artikel 7:15, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend. De naheffingsaanslag is na de toepassing van de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’ bij uitspraak op bezwaar verminderd. Volgens belanghebbende is sprake van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid nu hij heeft verzuimd die correctiefactoren toe te passen bij het opleggen van de naheffingsaanslag. Belanghebbende verwijst daarbij naar het beleid van de Belastingdienst alsmede HR 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2078, BNB 2016/221, r.o. 2.3.2, HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783, BNB 2020/23 en HR 20 mei 2022, ECLI:NL:2022:640, BNB 2022/101, r.o. 3.2.7.
5.3.2.
Op grond van artikel 7:15, lid 2, Awb worden kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De inspecteur dient bij het opleggen van een naheffingsaanslag kennis te nemen van en rekening te houden met de daarvoor relevante gegevens waarover hij de beschikking heeft.
5.3.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van beleid om de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’ zonder meer toe te passen. De verwijzing van belanghebbende naar zaken waarin eveneens de correctiefactoren ’markt- en dealersituatie’ zijn toegekend kan hem niet baten, nu er, naar het Hof genoegzaam bekend is, ook zaken zijn waarin toepassing van de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’ is geweigerd. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat steeds sprake is van een individuele beoordeling van elke auto. Gelet op het voorgaande is de omstandigheid dat belanghebbende te veel bpm op aangifte heeft betaald niet het gevolg van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, Awb (HR 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1277, BNB 2022/145).
5.3.4.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld een beroep te doen op de meerderheidsregel, faalt dit beroep. Belanghebbende heeft dit beroep niet onderbouwd met gegevens waaruit blijkt dat in minstens twee gevallen, die rechtens en feitelijk vergelijkbaar zijn met het onderhavige geval, een lagere bpm is vastgesteld.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, H.A.J. Kroon en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 25 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.