In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) werd opgelegd voor twee Land Rover Defenders. De naheffingsaanslag bedroeg oorspronkelijk € 18.424, maar de Rechtbank heeft deze verlaagd tot € 16.600. De belanghebbende stelde dat de historische nieuwprijs van de voertuigen onjuist was vastgesteld en dat het vertrouwensbeginsel was geschonden. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag, maar de Rechtbank oordeelde dat de belastingplichtige niet voldoende had aangetoond dat de Inspecteur toezeggingen had gedaan die het vertrouwen wekten dat de aangifte gevolgd zou worden. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, maar dat de handelsinkoopwaarde van auto 2 moest worden aangepast. Uiteindelijk heeft het Hof de naheffingsaanslag verminderd tot € 16.498 en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.750, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 548.