Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 9 oktober 2024
[X] , te [Z] , belanghebbende,
de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, de Heffingsambtenaar,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Toezendplicht in bezwaar
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een belanghebbende en de Heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 766.000 per 1 januari 2020, maar de belanghebbende betwistte deze waardering en stelde dat de Heffingsambtenaar in strijd met artikel 40, lid 2, Wet WOZ had gehandeld door relevante informatie pas in de beroepsfase te verstrekken. De Rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de Heffingsambtenaar ging in hoger beroep. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar inderdaad de toezendplicht had geschonden door de onderbouwing van de WOZ-waarde niet tijdig te verstrekken. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, maar matigde de proceskostenvergoeding tot € 875, omdat het geschil voornamelijk formeelrechtelijk van aard was. De belanghebbende had geen recht op vergoeding van het griffierecht voor de hoger beroepsprocedure. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige informatieverstrekking in bezwaarprocedures en de rol van proceskostenvergoedingen in belastingzaken.